Alle grote orthodoxe scholen van het Hindoeïsme – Nyaya, Vaisesika, Samkhya, Yoga, Mimamsa, en Vedanta – aanvaarden de fundamentele vooronderstelling van de Veda’s en Upanishads dat “Ātman bestaat”. Ook het jainisme aanvaardt deze premisse, hoewel het zijn eigen idee heeft van wat dat betekent. Daarentegen ontkennen zowel het Boeddhisme als de Charvaka’s dat er iets bestaat dat “Ātman/ziel/zelf” wordt genoemd.
Het kennen van Ātman, ook wel zelfkennis genoemd, is een van de bepalende thema’s van alle grote orthodoxe stromingen van het Hindoeïsme, maar ze verschillen van mening over de manier waarop. In het hindoeïsme is zelfkennis de kennis en het begrip van Atman, wat het is, en wat het niet is. Het Hindoeïsme beschouwt Atman als onderscheiden van de zich steeds ontwikkelende individuele persoonlijkheid die gekenmerkt wordt door Ahamkara (ego, niet-geestelijk psychologisch ik-zijn), gewoonten, vooroordelen, verlangens, impulsen, waanideeën, grillen, gedragingen, genoegens, lijden en angsten. De menselijke persoonlijkheid en Ahamkara verschuiven, evolueren of veranderen met de tijd, stellen de scholen van het Hindoeïsme; terwijl Atman dat niet doet. Atman, stellen deze scholen, is het onveranderlijke, eeuwige, innerlijk stralende zelf dat onaangetast is door persoonlijkheid, onaangetast door ego van zichzelf, onaangetast door ego van anderen; Atman is dat wat altijd vrij is, nooit gebonden, datgene wat het gerealiseerde doel, de betekenis, de bevrijding in het leven zoekt, realiseert en is. Puchalski stelt: “het uiteindelijke doel van het Hindoe-religieuze leven is het overstijgen van het individuele, het realiseren van de eigen ware aard”, de innerlijke essentie van zichzelf, die goddelijk en zuiver is.
Vedanta schoolEdit
Filosofische scholen zoals Advaita (non-dualisme) zien de “geest/ziel/zelf” in elke levende entiteit als volledig identiek met Brahman. De Advaita school gelooft dat er één ziel is die alle levende wezens verbindt en in hen bestaat, ongeacht hun vorm of gedaante, en dat er geen onderscheid is, geen superieure, geen inferieure, geen aparte toegewijde ziel (Atman), geen aparte godziel (Brahman). De eenheid verenigt alle wezens, er is goddelijkheid in elk wezen, en dat al het bestaan één enkele werkelijkheid is, stellen de Advaita Vedanta Hindoes. Daarentegen maken devotionele sub-scholen van Vedanta zoals Dvaita (dualisme) onderscheid tussen de individuele Atma in levende wezens, en de allerhoogste Atma (Paramatma) als zijnde gescheiden.
Advaita Vedanta filosofie beschouwt Atman als zelf-bestaand bewustzijn, grenzeloos en non-duaal. Voor Advaitins is de Atman de Brahman, de Brahman is de Atman, elk zelf is niet verschillend van het oneindige. Atman is het universele principe, één eeuwig ongedifferentieerd zelf-lichtend bewustzijn, de waarheid beweert het Advaita Hindoeïsme. Menselijke wezens, in een staat van onbewustzijn van dit universele zelf, zien hun “ik-heid” als verschillend van het wezen in anderen, en handelen dan uit impulsen, angsten, begeerten, boosaardigheid, verdeeldheid, verwarring, angst, hartstochten, en een gevoel van onderscheidbaarheid. Voor Advaitins is Atmankennis de staat van volledig bewustzijn, bevrijding en vrijheid die dualiteiten op alle niveaus overwint, waarbij men het goddelijke in zichzelf, het goddelijke in anderen, en in alle levende wezens realiseert; de non-duale eenheid, dat God in alles is, en dat alles God is. Deze identificatie van individuele levende wezens/zielen, of jiva-atma’s, met de ‘ene Atman’ is het non-dualistische Advaita Vedanta standpunt.
De monistische, non-duale opvatting van het bestaan in Advaita Vedanta wordt niet geaccepteerd door de dualistische/theïstische Dvaita Vedanta. Dvaita Vedanta noemt de Atman van een opperwezen Paramatman, en is van mening dat deze verschilt van de individuele Atman. Dvaita geleerden beweren dat God de ultieme, volledige, volmaakte, maar onderscheiden ziel is, een ziel die gescheiden is van onvolledige, onvolmaakte jivas (individuele zielen). De Advaita-subschool gelooft dat zelfkennis leidt tot bevrijding in dit leven, terwijl de Dvaita-subschool gelooft dat bevrijding alleen mogelijk is in het hiernamaals als gemeenschap met God, en alleen door de genade van God (zo niet, dan wordt iemands Atman herboren). God schiep individuele zielen, stellen Dvaita Vedantins, maar de individuele ziel was nooit één met God en zal dat ook nooit worden; het beste wat zij kan doen is gelukzaligheid ervaren door oneindig dicht bij God te komen. De Dvaita school bepleit daarom, in tegenstelling tot het monistische standpunt van Advaita, een versie van het monotheïsme waarin Brahman synoniem wordt gemaakt met Vishnu (of Narayana), te onderscheiden van talrijke individuele Atmans. De Dvaita school, aldus Graham Oppy, is geen strikt monotheïsme, omdat het bestaan van andere goden en hun respectievelijke Atman niet wordt ontkend.
In de Akshar-Purushottam Darshan school van Vedant, wordt de atman, aangeduid als de jiva, gedefinieerd als een afzonderlijke, individuele ziel, d.w.z. een eindig voelend wezen. Jiva’s zijn gebonden door maya, die hun ware zelf verbergt, dat gekenmerkt wordt door eeuwig bestaan, bewustzijn en gelukzaligheid. Er zijn een oneindig aantal jiva’s. Ze zijn uiterst subtiel, ondeelbaar, onvoorstelbaar, tijdloos en onsterfelijk. Terwijl hij in het hart verblijft, doordringt een jiva het hele lichaam door zijn vermogen om te weten (gnānshakti), waardoor het bezield wordt. Het is zowel de vorm van kennis (gnānswarūp) als de kenner (gnātā). De jiva is de uitvoerder van deugdzame en immorele handelingen (karmas) en ervaart de vruchten van deze handelingen. Hij is eeuwig gebonden door maya; als gevolg daarvan zwerft hij rond in de cyclus van geboorte en dood. Geboorte is wanneer een jiva een nieuw lichaam verwerft, en dood is wanneer hij zijn lichaam verlaat. Zoals iemand zijn oude kleren achterlaat en nieuwe draagt, zo doet de jiva afstand van zijn oude lichaam en verwerft een nieuw.
Mimamsa schoolEdit
Ātman, in de op ritualisme gebaseerde Mīmāṃsā school van het Hindoeïsme, is een eeuwige, alomtegenwoordige, inherent actieve essentie die wordt geïdentificeerd als ik-bewustzijn. In tegenstelling tot alle andere scholen van het Hindoeïsme, beschouwden Mimamsaka geleerden ego en Atman als hetzelfde. Binnen de Mimamsa school waren er verschillen in geloof. Kumārila, bijvoorbeeld, geloofde dat Atman het object is van het ik-bewustzijn, terwijl Prabhakara geloofde dat Atman het subject is van het ik-bewustzijn. Mimamsaka Hindoes geloofden dat wat van belang is deugdzame handelingen en rituelen zijn die met volmaaktheid worden volbracht, en dat dit verdienste schept en kennis inprent op Atman, of men zich nu bewust is van Atman of niet. Hun grootste nadruk lag op het formuleren en begrijpen van wetten/plichten/vruchtbaar leven (dharma) en de daaruit voortvloeiende perfecte uitvoering van kriya’s (handelingen). De Upanishadische discussie over Atman was voor hen van secundair belang. Terwijl andere scholen het er niet mee eens waren en de Atma theorie van Mimamsa verwierpen, namen zij Mimamsa theorieën over ethiek, zelfdiscipline, actie, en dharma op als noodzakelijk op iemands reis naar het kennen van zijn Atman.
Vaiśeṣika-schoolEdit
De Vaisheshika-school van het Hindoeïsme, die haar niet-theïstische theorieën van atomistisch naturalisme hanteert, stelt dat Ātman een van de vier eeuwige niet-fysieke substanties is zonder attributen, de andere drie zijn kala (tijd), dik (ruimte) en manas (geest). Tijd en ruimte, zo stellen Vaiśeṣika geleerden, zijn eka (één), nitya (eeuwig) en vibhu (alles doordringend). Tijd en ruimte zijn een ondeelbare werkelijkheid, maar de menselijke geest geeft er de voorkeur aan ze op te splitsen om verleden, heden, toekomst, relatieve plaats van andere substanties en wezens, richting en zijn eigen coördinaten in het universum te kunnen begrijpen. In tegenstelling tot deze eigenschappen van tijd en ruimte, beschouwden Vaiśeṣika geleerden Ātman als vele, eeuwige, onafhankelijke en geestelijke substanties die niet kunnen worden gereduceerd of afgeleid uit andere drie niet-fysieke en vijf fysieke dravya (substanties). Verstand en zintuiglijke organen zijn instrumenten, terwijl het bewustzijn het domein is van “atman, ziel, zelf”.
De kennis van Ātman is voor Vaiśeṣika Hindoes een andere kennis zonder “gelukzaligheid” of “bewustzijn” moksha-toestand die Vedanta en Yogaschool beschrijven.
Nyaya-schoolEdit
De vroege atheïstische Nyaya-geleerden, en de latere theïstische Nyaya-geleerden, leverden beide substantiële bijdragen aan de systematische studie van Ātman. Zij stelden dat, hoewel het “zelf/ziel” nauw verbonden is met de kenner, het toch het onderwerp van kennis kan zijn. John Plott stelt dat de Nyaya-geleerden een negatietheorie ontwikkelden die de negatietheorie van Hegel ver overtreft, terwijl hun epistemologische theorieën die verfijnd waren om “de kenner te kennen” op zijn minst de verfijning van Aristoteles evenaren. De Nyaya-methodologie beïnvloedde alle grote scholen van het Hindoeïsme.
De Nyaya-geleerden definieerden Ātman als een onwaarneembare substantie die het substraat is van het menselijk bewustzijn, dat zich manifesteert met of zonder kwaliteiten zoals verlangens, gevoelens, waarneming, kennis, begrip, vergissingen, inzichten, lijden, gelukzaligheid, en andere. De Nyaya school ontwikkelde niet alleen haar theorie van Atman, zij droeg op een aantal manieren bij aan de Hindoe filosofie. De bijdragen van de Nyaya-geleerden aan de Hindoeïstische theorie van de Ātman waren tweeledig. Ten eerste gingen zij verder dan het als “vanzelfsprekend” beschouwen en leverden zij in hun debatten met boeddhisten rationele bewijzen, in overeenstemming met hun epistemologie, dat “Atman bestaat”. Ten tweede ontwikkelden zij theorieën over wat “Atman is en niet is”. Als bewijs voor de stelling “zelf/ziel bestaat” voerden Nyaya-geleerden bijvoorbeeld aan dat persoonlijke herinneringen en herinneringen van de vorm “Ik deed dit zoveel jaar geleden” impliciet veronderstellen dat er een zelf is dat substantieel, blijvend, onveranderd en bestaand is.
Nyayasutra, een 2de-eeuwse tekst van de Nyaya-school van het Hindoeïsme, stelt dat de ziel een passend object van menselijke kennis is. Het stelt ook dat de ziel een echte substantie is die kan worden afgeleid uit bepaalde tekenen, objectief waarneembare attributen. Zo stelt de Nyayasutra in boek 1, hoofdstuk 1, verzen 9 en 10
Ātman, lichaam, zintuigen, voorwerpen van zintuigen, intellect, geest, activiteit, dwaling, pretyabhava (na het leven), vrucht, lijden en gelukzaligheid zijn de voorwerpen van juiste kennis.
Begeerte, afkeer, inspanning, geluk, lijden en cognitie zijn de Linga (लिङ्ग, merkteken, teken) van de Ātman.– Nyaya Sutra, I.1.9-10
Boek 2, hoofdstuk 1, verzen 1 tot 23, van de Nyayasutra’s stelt dat de zintuiglijke handeling van het kijken verschilt van waarneming en cognitie – dat waarneming en kennis voortkomen uit het zoeken en handelen van Ātman (ziel). De Naiyayikas benadrukken dat de Ātman kwaliteiten heeft, maar verschillend is van zijn kwaliteiten. Begeerte is bijvoorbeeld een van de vele kwaliteiten van de Ātman, maar de Ātman heeft niet altijd begeerte, en in de staat van bevrijding is de Ātman bijvoorbeeld zonder begeerte.
Samkhya-schoolEdit
Het concept van Ātman in Samkhya, de oudste school van het Hindoeïsme, lijkt sterk op dat in de Advaita Vedanta-school. Zowel Samkhya als Advaita beschouwen het ego (asmita, ahamkara) en niet de Ātman als de oorzaak van plezier en pijn. Beiden beschouwen de Ātman als het zelf, de ziel die de diepste essentie is van ieder individueel wezen. Verder beschouwen zij beiden zelfkennis als het middel tot bevrijding, vrijheid en gelukzaligheid. Het verschil tussen Samkhya en Advaita is dat Samkhya stelt dat er evenveel Atmans zijn als er wezens zijn, elk een afzonderlijke werkelijkheid op zichzelf, en dat zelfkennis een toestand van Ipseity is. Het monisme van Advaita daarentegen stelt dat er één ziel is, en dat het zelf van alle wezens verbonden en verenigd is met Brahman. De essentie en geest van alles is verbonden met elk zelf, beweert Advaita Vedanta, en elke Atman is verbonden met de essentie en geest van alles; alles is één; zelf is Brahman en Brahman is zelf. Samkhya beweert dat de Atman van elk wezen uniek en verschillend is.
YogaschoolEdit
De Yogasutra van Patanjali, de grondtekst van de Yogaschool van het Hindoeïsme, vermeldt Atma in meerdere verzen, en met name in het laatste boek, waar Samadhi wordt beschreven als het pad naar zelfkennis en kaivalya. Enkele eerdere vermeldingen van Atman in Yogasutra zijn onder meer vers 2.5, waarin als bewijs van onwetendheid wordt genoemd “het verwarren van wat niet Atman is als Atman”.
अनित्याशुचिदुःखानात्मसु नित्यशुचिसुखात्मख्यातिरविद्या
Avidya (अविद्या, onwetendheid) is het vergankelijke als eeuwig beschouwen, het onzuivere als zuiver, het pijn-gevende als vreugde-gevende, en het niet-Atman als Atman.
– Yogasutra 2.5
In de verzen 2.19-2.20 verklaart Yogasutra dat zuivere ideeën het domein van de ziel zijn, het waarneembare universum bestaat om de ziel te verlichten, maar terwijl de ziel zuiver is, kan zij misleid worden door complexiteiten van de waarneming of haar intellect. Deze verzen stellen ook het doel van alle ervaring als een middel tot zelfkennis.
द्रष्टा दृशिमात्रः शुद्धोऽपि प्रत्ययानुपश्यः
तदर्थ एव दृश्यस्यात्माDe ziener (ziel) is de absolute kenner. Hoewel zuiver, worden modificaties door hem waargenomen door kleuring van het intellect.
Het schouwspel bestaat slechts om het doel van de Atman te dienen.– Yogasutra 2.19 – 2.20
In Boek 4 stelt Yogasutra spirituele bevrijding als het stadium waarin de yogin onderscheidende zelfkennis bereikt, hij zijn geest niet langer verwart met zijn ziel, de geest niet langer wordt aangetast door kwellingen of zorgen van welke aard dan ook, onwetendheid verdwijnt, en “zuiver bewustzijn vestigt zich in zijn eigen zuivere natuur”.
De Yogaschool is vergelijkbaar met de Samkhya-school in haar conceptuele grondslagen van Ātman. Het is het zelf dat ontdekt en gerealiseerd wordt in de Kaivalya staat, in beide scholen. Net als in Samkhya is dit niet één enkele universele Ātman. Het is een van de vele individuele zelven waarin elk “zuiver bewustzijn zich vestigt in zijn eigen zuivere natuur”, als een unieke onderscheiden ziel/zelf. De methodologie van de Yogaschool was echter van grote invloed op andere scholen van de Hindoeïstische filosofie. Het Vedanta monisme, bijvoorbeeld, nam Yoga over als een middel om Jivanmukti te bereiken – zelfrealisatie in dit leven – zoals geconceptualiseerd in Advaita Vedanta.