Volgens Erikson (1982) omvat generativiteit voortplanting, productiviteit, en creativiteit. Dit stadium omvat de generatie van nieuwe wezens, nieuwe producten en nieuwe ideeën, evenals zelfgeneratie die zich bezighoudt met verdere identiteitsontwikkeling. Erikson geloofde dat het stadium van generativiteit, waarin men een gezin sticht en carrière maakt, het langste was van alle stadia. Individuen in de midlife leeftijd zijn hoofdzakelijk bezig met het achterlaten van een positieve erfenis van zichzelf, en volgens Erikson (1950) is ouderschap het primaire generatieve type. Erikson begreep dat werk en familierelaties met elkaar in conflict kunnen komen door de verplichtingen en verantwoordelijkheden van elk, maar hij geloofde dat het over het algemeen een positieve ontwikkelingstijd was. Naast het ouderschap en het werken, beschreef Erikson ook dat individuen betrokken zijn in de gemeenschap gedurende deze fase. Een gevoel van stagnatie treedt op wanneer men niet actief is in generatieve zaken, maar stagnatie kan een persoon motiveren om energie te heroriënteren naar meer zinvolle activiteiten.
Erikson identificeerde “deugden” voor elk van zijn acht stadia, en zij verwijzen naar wat het individu bereikt wanneer het stadium met succes is verzoend. De deugd die naar voren komt wanneer men generativiteit bereikt is “Zorg”. Erikson geloofde dat diegenen in de middenvolwassenheid “zorg zouden moeten dragen voor de personen, de producten, en de ideeën waarvoor men geleerd heeft te zorgen” (Erikson, 1982, p. 67). Verder, geloofde Erikson dat de sterke punten die in de zes vroegere stadia werden verworven essentieel zijn voor de generatietaak om sterkte in de volgende generatie te cultiveren. Erikson stelde verder dat generativiteit het beste plaatsvond nadat het individu kwesties van identiteit en intimiteit had opgelost (Peterson & Duncan, 2007).
Onderzoek heeft aangetoond dat generatieve volwassenen veel positieve eigenschappen bezitten, waaronder een goede culturele kennis en een gezonde aanpassing aan de wereld (Peterson & Duncan, 2007). Gebruikmakend van de Big 5 persoonlijkheidskenmerken, scoorden generatieve vrouwen en mannen hoog op consciëntieusheid, extraversie, agreeableness, openheid voor ervaring, en laag op neuroticisme (de St. Aubin & McAdams, 1995; Peterson, Smirles, & Wentworth, 1997). Bovendien scoorden vrouwen die hoog scoorden in generativiteit op 52-jarige leeftijd hoog in positieve persoonlijkheidskenmerken, tevredenheid met huwelijk en moederschap, en succesvol ouder worden op leeftijd
62 (Peterson & Duncan, 2007). Op dezelfde manier werden mannen die op middelbare leeftijd hoger scoorden in generativiteit geassocieerd met beter globaal cognitief functioneren (bijv. geheugen, aandacht, berekening), beter executief functioneren (bijv, responsinhibitie, abstract denken, cognitieve flexibiliteit), en lagere niveaus van depressie in de late volwassenheid (Malone, Liu, Vaillant, Rentz, & Waldinger, 2016).
Erikson (1982) gaf aan dat aan het einde van deze veeleisende fase, individuen zich kunnen terugtrekken omdat generativiteit niet meer wordt verwacht in de late volwassenheid. Dit bevrijdt ouderen van de taak om te zorgen of te werken. Echter, het niet nodig voelen of uitgedaagd worden kan resulteren in stagnatie, en bijgevolg moet men zich niet volledig terugtrekken uit generatieve taken als ze Erikson’s laatste stadium in de late volwassenheid ingaan.