Anesthesiemedicijnen

Velen denken dat een narcose alleen bestaat uit een naald, die de anesthesist inspuit om u te laten ‘inslapen’; daarna verlaat de anesthesist u en wordt u ‘wakker’ als de operatie voorbij is. Tijdens de narcose moet de anesthesist u niet alleen voortdurend verzorgen, maar u ook heel wat geneesmiddelen toedienen – meestal tussen drie en vijftien – en dat allemaal om verschillende redenen.

Er zijn vier hoofdtypen medicatie die bij algehele anesthesie worden gebruikt:

  • inductiemedicijnen om bewusteloosheid te veroorzaken
  • analgetica om pijn te verlichten
  • spierverslappers om spierontspanning te veroorzaken
  • inhalatieanesthetica om u buiten bewustzijn te houden.

Andere medicijnen die worden gegeven zijn:

  • medicijnen die kortdurend geheugenverlies of geheugenverlies veroorzaken
  • medicijnen die misselijkheid en braken tot een minimum beperken (anti-emetica)
  • medicijnen die het effect van andere medicijnen tegengaan (antagonisten)
  • en medicijnen die bepaalde zenuwreflexen onderdrukken, zoals het vertragen van het hart.

Ook is het mogelijk dat sommige patiënten geen algehele narcose krijgen, maar bij bewustzijn blijven, waarbij een deel van hun lichaam verdoofd wordt door het gebruik van lokale anesthetica.

Inductiemedicijnen

Deze medicijnen omvatten thiopenton of pentothal (dat in de jaren dertig van de vorige eeuw werd geïntroduceerd), en propofol. Wanneer deze medicijnen via een intraveneuze injectie worden toegediend, maken ze u snel bewusteloos. Dit snelle bewustzijnsverlies maakt de inductie van anesthesie veel aangenamer dan vroeger, toen patiënten ether of chloroform moesten inademen.

Analgetica

Deze medicijnen, ook bekend als pijnstillers, zijn meestal opiaten of narcotica. Ze zijn afkomstig van de opiumpapaver (zoals morfine) of worden in een laboratorium gesynthetiseerd (zoals pethidine of meperidine, anileridine, fentanyl, alfentanil, sufentanil en remifentanil).

Spierverslappers

Deze medicijnen werken specifiek om de meeste (vrijwillige) spieren van het lichaam te verzwakken of te ontspannen. Ze hebben echter geen invloed op de spieren van het hart, noch op die van de darmen. Voordat in de jaren veertig spierverslappers werden geïntroduceerd, moesten patiënten grote hoeveelheden verdovingsmedicijnen toegediend krijgen om ervoor te zorgen dat ze diep onder narcose waren. Dit was nodig om hun spieren te ontspannen, zodat de chirurg in de buik kon opereren of andere delicate operaties kon uitvoeren. Door het gebruik van spierverslappers hoeven patiënten nu geen grote hoeveelheden verdovingsmedicijnen meer te krijgen of zo diep onder narcose te worden gebracht. Dit helpt de bijwerkingen van anesthesie te verminderen. Spierverslappers zijn onder meer suxamethonium (of succinylcholine), pancuronium, atracurium, vecuronium en rocuronium.

Inhalatieanesthetica

Deze medicijnen houden u tijdens de operatie buiten bewustzijn. Ze kunnen ook worden gebruikt om anesthesie op te wekken, vooral bij kleine kinderen. Deze medicijnen worden inhalatiemiddelen genoemd omdat u ze inademt of inademt. In de jaren 1950 werd een nieuw inhalatiemiddel geïntroduceerd, halothaan, dat snel de oudere middelen zoals ether verving. Halothaan is nu grotendeels achterhaald door nog betere inhalatiemedicijnen, en de meest gebruikte middelen zijn enfluraan, isofluraan, sevofluraan en desfluraan.

Anti-emetica

Deze medicijnen helpen misselijkheid en braken te verminderen en worden daarom anti-nausea of anti-emetica genoemd. Ze omvatten droperidol, Stemetil, Gravol en ondansetron.

Andere medicatie

Uw anesthesist kan andere medicatie gebruiken om de kans te verkleinen dat u zich iets herinnert van wat er in de operatiekamer gebeurt. Deze medicijnen omvatten diazepam en midazolam, die behoren tot de klasse van medicijnen die bekend staan als benzodiazepinen. Sommige medicijnen worden gegeven om de effecten van andere medicijnen tegen te gaan. Dit zijn onder andere naloxon, om de effecten van een opiaat of verdovend middel tegen te gaan; flumazenil, om de effecten van een benzodiazepine tegen te gaan; en neostigmine, om de werking van de meeste spierverslappers tegen te gaan. Medicijnen die worden gebruikt om uw hartslag te veranderen zijn atropine (om deze te verhogen) en esmolol (om deze te verlagen). Andere medicijnen kunnen uw bloeddruk verhogen (epinefrine of adrenaline) of verlagen (nitroprusside).

Lokale anesthetica

Injectie van een lokaal anestheticum rond een zenuw of een groep zenuwen blokkeert tijdelijk de overdracht van de elektrische impulsen in de zenuw. Door dit gebrek aan transmissie wordt het lichaamsdeel dat door de zenuw wordt gevoed, gevoelloos. Dit wordt ook wel een “gevoelsblokkade” genoemd, die kan leiden tot spierzwakte, afhankelijk van de concentratie en de dosis van het gebruikte plaatselijke verdovingsmiddel.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *