Christendom in Engeland
De Church of England, moederkerk van de Anglicaanse Gemeenschap, heeft een lange geschiedenis. Het christendom begon waarschijnlijk niet later dan de vroege 3e eeuw in Engeland te praktiseren. In de 4e eeuw was de kerk voldoende gevestigd om drie Britse bisschoppen – van Londinium (Londen), Eboracum (York), en Lindum (Lincoln) – naar het Concilie van Arles (in het huidige Frankrijk) in 314 te sturen. In de 5e eeuw, nadat de Romeinen zich uit Brittannië hadden teruggetrokken en de Angelsaksen waren binnengevallen, verrichtten St. Illtud en St. Patrick missiewerk in respectievelijk Wales en Ierland. Geïsoleerd van het continentale christendom in de 5e en 6e eeuw, werd het christendom op de Britse eilanden, vooral in het noorden, beïnvloed door het Ierse christendom, dat georganiseerd was rond kloosters in plaats van bisschoppelijke zetels. Rond 563 stichtte St. Columba een invloedrijke kloostergemeenschap op het eiland Iona in de Binnen-Hebriden van Schotland.
Een belangrijke stap in de geschiedenis van de Engelse kerk werd gezet in 596, toen St. Augustinus door paus Gregorius de Grote op zending werd gezonden naar Engeland. Hij werd belast met het evangeliseren van de grotendeels heidense zuidelijke Engelse koninkrijken en het vestigen van de Roomse kerkelijke organisatie. Hij preekte met succes tot de koning van Kent en bekeerde hem en een groot aantal van zijn volgelingen in 597. Augustinus’ aartsbisdom Canterbury werd spoedig de symbolische zetel van Engelands kerk, die onder zijn leiding belangrijke banden met Rome aanknoopte. Latere missiewerkzaamheden, zoals dat van St. Aidan in Noord Engeland rond 634, hielpen om de Engelse kerk te verstevigen. Op de synode van Whitby in 664 verbrak de kerk van Northumbria (een van de noordelijke Engelse koninkrijken) haar banden met de Keltische kerk en aanvaardde het Romeinse gebruik, waardoor de Engelse kerk meer op één lijn kwam met de Romeinse en continentale gebruiken.
De vroege kerk in Engeland was een kenmerkende fusie van Britse, Keltische en Romeinse invloeden. Hoewel zij de bisschoppelijke structuur van de kerk van Rome overnam, behield zij krachtige centra in de kloosters. De belangrijkste Britse zetels waren de aartsbisdommen York en Canterbury, die dikwijls met elkaar wedijverden om het primaatschap. Vertegenwoordigers van de kerk, zoals de grote geschiedschrijver en geleerde Bede, speelden een belangrijke rol in de ontwikkeling van de Engelse cultuur. De kerk kwam soms in conflict met de Engelse monarchie, zoals toen St. Anselm, aartsbisschop van Canterbury, in ballingschap ging tijdens controverses over de investituur van Willem Rufus en Hendrik I. Het martelaarschap van St. Thomas Becket, het beroemdste geval van een conflict tussen kerk en staat, toonde de bezorgdheid van de kerk om haar integriteit te beschermen tegen de troon in de 12e eeuw. De geschriften van John Wycliffe stelden de vorm van de middeleeuwse kerk ter discussie en werden een vroeg protest tegen de controle van de Engelse kerk door Rome.
Onder koning Hendrik VIII in de 16e eeuw brak de Kerk van Engeland met Rome, grotendeels omdat paus Clemens VII weigerde Hendrik de nietigverklaring van zijn huwelijk met Catharina van Aragon te verlenen. Hendrik wenste geen hervorming, behalve in de trant van Erasmus’ christelijk humanisme, en wilde het gezag van Rome over de Engelse kerk vervangen door zijn eigen gezag. Na Hendriks dood begon aartsbisschop Thomas Cranmer met veranderingen die de Kerk van Engeland met de Reformatie verbond. Zijn Book of Common Prayer herzag de traditionele vormen van eredienst om er protestantse ideeën in op te nemen. Deze inspanningen werden echter tenietgedaan door koningin Mary, die het rooms-katholicisme in Engeland wilde herstellen. Toen Elizabeth I in 1558 de troon besteeg, zegevierde de Reformatie in Engeland. De theoloog John Jewel schreef dat de Kerk van Engeland was teruggekeerd naar het oude precedent. Richard Hooker verdedigde de kerk tegen aanvallen van Engelse puriteinen en katholieken. Hoewel de puriteinen in het midden van de 17e eeuw de politieke macht in het Gemenebest verwierven, markeerde de daaropvolgende Restauratie (1660) het begin van meer dan een eeuw van grote invloed voor de Kerk van Engeland. De kerk beheerste het religieuze leven in Engeland, werd een belangrijke sociale en geestelijke kracht en sloot nauw aan bij de macht van de troon. Ze genereerde indrukwekkende vormen van filantropie, en geestelijken vervulden gewoonlijk de taken van ambtenaren.
De greep van de kerk op het Engelse religieuze leven begon in de 18e eeuw te tanen, ondanks indrukwekkende hervormingsinspanningen. John Wesley, Charles Simeon, John Newton en andere geestelijken die verbonden waren met de evangelische opwekking zorgden voor een golf van nieuw godsdienstig elan. Evangelische leken zoals William Wilberforce en de Clapham Sect bestreden de slavernij en moedigden sociale hervormingen aan. In het begin van de 19e eeuw probeerde de Anglo-Katholieke (High Church) Oxford beweging, geleid door John Henry Newman, John Keble, en E.B. Pusey, de oude liturgie te herstellen en te reageren op sociale zorgen. De kerk deed indrukwekkende pogingen om de diversiteit van het moderne Engelse leven te omvatten en tegelijkertijd haar traditionele identiteit te behouden.