Biografie van John Keats

John Keats is een toonbeeld van de Engelse Romantische poëzie. Hij draagt deze mantel vooral vanwege de virtuositeit van zijn taal, maar zijn vroegtijdige dood – aan tuberculose, op 25-jarige leeftijd en in de bloei van zijn schrijversleven – speelt zeker een rol in zijn reputatie als de ultieme “Romantische” dichter.

Keats werd op 31 oktober 1795 geboren als zoon van Thomas en Frances Keats. Thomas werkte in de stallen van de Swan and Hoop Inn, die hij later beheerde. Een tragisch ruiterongeluk kostte Thomas het leven in 1804. Na zijn plotselinge dood hertrouwde Frances snel met een Londense bankier, maar verliet hem kort daarna. De vier kinderen Keats – John, George (1797-1841), Thomas (1799-1818) en Frances (1803-1899) – werden naar hun grootouders van moederszijde gestuurd. Hun moeder stierf in 1810 aan tuberculose. Keats zelf werd beschreven als een wispelturig kind, “altijd in uitersten,” en zijn onzekere gezinsleven hielp hem niet meer orde te scheppen.

Op vijftienjarige leeftijd besloot Keats medicijnen te gaan studeren en ging vervolgens drie jaar in de leer bij de chirurgijn en apotheker Thomas Hammond. Hij toonde een oprechte belangstelling en bekwaamheid in de geneeskunde en werd aangenomen als kapper in Guy’s Hospital in Londen, vlak nadat hij daar met zijn studie medicijnen was begonnen. (Het beroep van “dresser” betekende het fysiek in bedwang houden van patiënten tijdens een operatie, en het verbinden van hun wonden daarna, in een tijdperk voor anesthesie en pijnstillers; het was vaak een traumatische ervaring voor Keats). Keats voelde zich steeds meer aangetrokken tot de poëzie, en hoewel hij in 1816 zijn apothekerslicentie behaalde, had hij zich toen al voorgenomen dichter te worden.

Tijdens zijn medische opleiding leerde hij Leigh Hunt en Joseph Severn kennen, die beiden onder de indruk waren van de jonge Keats. Hunt was de redacteur van de liberale krant The Examiner; in 1816 stemde hij in met de publicatie van Keats’ gedicht “To Solitude.” Keats’ eerste bundel, Poems by John Keats, gepubliceerd in 1817, verkocht niet bijzonder goed. Conservatieve kranten die Hunt in diskrediet wilden brengen, publiceerden talloze vernietigende kritieken op het werk van Keats. Keats’ volgende gedicht, Endymion, dat hij had gecomponeerd tijdens een semi-vriendschappelijke strijd met de dichter Percy Blythe Shelley, kreeg ook geen aandacht van betekenis.

In 1818 maakte Keats een wandeltocht door Schotland en Ierland met zijn vriend Charles Armitage Brown, maar werd teruggeroepen om voor zijn broer Thomas te zorgen. Hij verpleegde Thomas gedurende zijn laatste maanden met tuberculose, en was natuurlijk erg geschokt door de dood van zijn broer in december 1818.

Nadelijk daarna trok hij in Browns huis. Hij maakte toen kennis met Fanny Brawne, de liefde van zijn leven, hoewel hij zijn gevoelens voor haar niet onmiddellijk herkende. Zijn vrienden ontmoedigden hem aanvankelijk om zich aan haar te hechten, omdat ze vreesden dat het zijn werk zou hinderen, maar 1819 was een enorm productieve periode voor hem: in die tijd schreef hij onder meer “La Belle Dame Sans Merci”, “Ode aan een Griekse Urn”, “Ode aan een nachtegaal” en “Ode aan Psyche”.

Keats vroeg Fanny Brawne in oktober 1819 ten huwelijk en werd geaccepteerd. Hij was echter niet rijk genoeg om het huwelijk door te laten gaan.

In februari 1820 hoestte Keats voor het eerst bloed op en als arts wist hij precies wat dat betekende. Uiteindelijk trok hij in bij de Brawnes (ook al was het in die tijd ongepast voor ongehuwde geliefden om onder één dak te wonen). Uiteindelijk besloot zijn vriend, Severn, hem mee te nemen naar het warmere klimaat in Italië in de hoop op herstel. De reis was moeilijk, en na een paar maanden van strijd stierf Keats op 23 februari 1821. Hij werd begraven samen met ongeopende brieven van Fanny Brawne, een lok van haar haar, en een tasje dat zijn zus, Fanny, had gemaakt, op 26 februari.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *