Wanneer de Israëlieten in het boek Exodus ontsnappen aan het leger van de farao, moeten ze half verhongerend door de woestijn zwerven. Wat heeft het voor zin om Egypte te verlaten, vragen ze zich af, om vervolgens van de honger om te komen in de woestijn? Zou sterven in vrijheid echt te verkiezen zijn boven leven in ketenen? Volgens de tekst richt God zich tijdens deze onenigheid tot Mozes en zegt hem: “Zie, Ik zal brood voor u laten regenen uit de hemel.” De volgende dag “lag er op het gezicht van de woestijn een klein rond ding, zo klein als de rijp op de grond.”
Manna, het uit de hemel gezonden voedsel dat de Israëlieten 40 jaar lang zou hebben onderhouden, heeft lang tot de verbeelding gesproken van geleerden, soldaten en wetenschappers. Velen hebben bijbelverzen gedolven voor aanwijzingen over de Oud Testamentische substantie. De andere beschrijvingen van het voedsel in de Bijbel maken de puzzel nog groter: op hete dagen smolt het manna in de zon. Als het niet snel genoeg werd verzameld, ging het rotten en kweekte het wormen. In Exodus wordt het omschreven als “als korianderzaad, wit,” met een smaak “als wafels gemaakt met honing.” Numeri daarentegen noemt de smaak “verse olie” en beschrijft hoe de Israëlieten “het maalden in molens, of het sloegen in een vijzel, en het bakten in pannen, en er koeken van bakten.”
Naast deze lijst van eigenschappen en mogelijke culinaire toepassingen, had manna ook schijnbaar bovennatuurlijke kwaliteiten. Het regenereerde spontaan elke morgen, zelfs in handige dubbele hoeveelheden op de dag voor de sabbat. Volgens het Joodse mystieke traktaat bekend als de Zohar, bracht de consumptie van manna heilige kennis van het goddelijke met zich mee. Een andere Joodse tekst, Het Boek der Wijsheid, beweert zelfs dat de smaak van het manna op magische wijze veranderde naar gelang de smaak van de persoon die het at.
Het commentaar op manna is niet exclusief voorbehouden aan de Joodse traditie. In het Nieuwe Testament wordt het manna zowel in het evangelie van Johannes als in het boek Openbaring genoemd. In een preek kort na het voeden van de vijfduizend vergelijkt Jezus Gods gave van het lichaamsvoedende manna met zijn eigen vermogen om de ziel eeuwig te voeden: “Ik ben het levende brood, dat uit den hemel nedergedaald is; indien iemand van dit brood eet, zal hij in eeuwigheid leven.” Verwijzingen naar het manna komen ook voor in islamitische teksten: in een Hadith passage vergelijkt de profeet Mohammed woestijntruffels met manna.
Moses en zijn volgelingen waren blijkbaar in de war door hun vreemde voedsel. Exodus verhaalt dat zij “niet wisten wat het was” dat zij aten. Over wat de Israëlieten zeiden toen zij voor het eerst hun hemelse voedsel aanschouwden, zijn vertalers en geleerden diep verdeeld. De King James Bijbel geeft de uitdrukking “man hu” weer als “dit is manna.” Anderen interpreteren de woorden van de Israëlieten als “Dit is een geschenk.” Weer anderen laten de Israëlieten reageren met een vragend “Wat is dit?” – een verwarring die gedeeld zou worden door hen die later probeerden uit te vinden wat manna zou kunnen zijn.
Door de jaren heen hebben een aantal wetenschappers ook geprobeerd een echt analoog voor manna vast te stellen. Voor sommigen, zoals de Israëlische entomoloog Shimon Fritz Bodenheimer, was zo’n activiteit een gelegenheid om oude bronnen te gebruiken om informatie te verzamelen over weinig bestudeerde natuurverschijnselen. Bioloog Roger S. Wotton, wiens studie “What Was Manna?” de verschillende theorieën rond de bovennatuurlijke substantie doorneemt, geloofde dat de oefening zou kunnen leiden tot een sceptischer lezing van de Bijbel.
De ideeën die door de jaren heen door wetenschappers naar voren zijn gebracht, variëren net zo sterk als hun beweegredenen. In hun boek Planten van de Bijbel beweren de botanici Harold en Alma Moldenke dat er verschillende soorten voedsel waren die gezamenlijk bekend stonden als manna. Eén daarvan, zo stellen zij, is een snelgroeiende alg (van het geslacht Nostoc) waarvan bekend is dat hij de woestijnbodem in de Sinaï bekleedde wanneer er voldoende dauw op de grond was om hem te laten groeien. De Moldenkes stellen ook dat van een aantal korstmossen (Lecanora affinus, L. esculenta, en L. fruticulosa) die in het Midden-Oosten inheems zijn, bekend is dat ze verschrompelen en zich als tuimelaars voortbewegen op de wind, of zelfs “naar beneden regenen” als ze droog zijn. Nomadische veehouders, zo melden zij, gebruiken het korstmos om een soort brood te maken.
De korstmos theorie, zo stellen de Moldenkes, zou zowel verklaren hoe de Israëlieten hun manna bereidden als waarom zij erover spraken dat het uit de hemel was gevallen. Een dieet van meerdere decennia dat uitsluitend bestond uit algen of korstmossen zou zeker verklaren waarom de Israëlieten bitter klaagden dat het gebrek aan normaal voedsel hen het gevoel had gegeven dat hun ziel was opgedroogd. De historicus R.A. Donkin van Cambridge merkt ook op dat L. esculenta in de Arabische wereld werd gebruikt als medicijn, als toevoeging aan honingwijn, en als gistingsmiddel.
Het idee van een woestijn-voedsel had ook een militaire toepassing. Volgens Donkin zouden de troepen van Alexander de Grote op veldtocht de hongerdood hebben kunnen voorkomen door L. esculenta te eten. Franse troepen die in de 19de eeuw in Algerije gelegerd waren, experimenteerden met korstmossen, hun kandidaat voor het bijbelse manna. Zij hoopten dat een gemakkelijk beschikbaar woestijnvoedsel als voedingsbron voor soldaten en paarden in dorre gebieden de consolidatie van de koloniale macht mogelijk zou maken.
Een gat in de korstmossen-theorie is echter het feit dat L. esculenta, een van de meest geciteerde mogelijkheden voor een “manna korstmos”, niet in de Sinaï groeit. In plaats daarvan is de huidige koploper in de manna zoektocht geen korstmos of alg, maar een soort kleverige afscheiding die gevonden wordt op gewone woestijnplanten. Insecten die rusten op de schors van bepaalde struiken laten een substantie achter die kan stollen tot parelachtige, zoet smakende bolletjes. Deze afscheiding, die vaak manna wordt genoemd, heeft zowel culinaire als medicinale toepassingen. In de traditionele Iraanse geneeskunde wordt één soort gebruikt als behandeling voor geelzucht bij pasgeborenen. In zijn artikel “Het Manna van Sinaï” uit 1947, poneert Bodenheimer de theorie dat de oude Israëlieten deze substantie ook aten. Hij identificeert ook de soorten schildluizen en plantluizen waarvan de larven en vrouwtjes de zogenaamde “honingdauw” produceren.
In recente tijden zijn sommigen verder gegaan dan het proberen vast te stellen wat manna zou kunnen zijn en hebben geprobeerd om het bijbelse voedsel zelf te proeven. Afgelopen zomer berichtte de Washington Post over de zoektocht van chef-kok Todd Gray in D.C. om van manna de volgende grote trend in de haute cuisine te maken. Het manna dat Gray en andere chefs zoals Wylie Dufresne gebruiken is een zoete hars die uit Iran wordt geïmporteerd en voor 35 dollar per ons wordt verkocht. Maar de strenge handelssancties van de afgelopen jaren tegen Iran hebben Gray gedwongen zijn eigen ersatz-versies te improviseren (één vervangende manna mengde sumak, sesamzaad en venkelstuifmeel). Dergelijke wettelijke hindernissen voegen nog een laag toe aan de ontoegankelijkheid van een stof waarover al duizenden jaren wordt gediscussieerd en waarnaar al duizenden jaren wordt gezocht.