In de genetica beschrijft de term drager een organisme dat twee verschillende vormen (allelen) van een recessief gen (allelen van een gen gekoppeld aan een recessieve eigenschap) draagt en dus heterozygoot is voor dat het recessieve gen. Hoewel dragers recessieve genen binnen een populatie kunnen overdragen en in stand houden door ze aan nakomelingen door te geven, worden de dragers zelf niet aangetast door de recessieve eigenschap die met het recessieve gen samenhangt.
Hoewel het genoom van een drager een bepaald mutant allel bevat, werken een ander gen (b.v. een dominant gen), of een reeks genetische mechanismen om de waarneembare expressie van dat mutant allel (fenotypische expressie) te voorkomen. Als bijvoorbeeld een organisme op genetisch niveau een genotype (T, t) heeft, waarbij de hoofdletter “T” staat voor een volledig dominant allel en de kleine letter “t” voor het recessieve allel, zou dat organisme de waargenomen eigenschap tot expressie brengen die met “T” wordt geassocieerd en drager zijn van het recessieve gen dat met “t” wordt aangeduid. Daarentegen is de menselijke bloedgroep AB een voorbeeld van codominantie van allelen, omdat het allel IA en het allel IA beide tot expressie komen en bijdragen tot het fenotype (bloedgroep AB).
Omdat heterozygote organismen verschillende vormen (allelen) van een bepaald gen dragen, produceren diploïde dragers geslachtscellen (gameten) door het proces van celmeiose. Bijgevolg produceren heterozygote organismen gameten die verschillende kopieën bevatten van de genen waarvoor zij heterozygoot zijn. Met betrekking tot een (T, t) genotype zou een dergelijk diploïd organisme gelijke aantallen gameten voortbrengen die een enkel “T”-allel of een enkel “t”-allel dragen.
Op het waarneembare niveau kan een individu bijvoorbeeld het sikkelcelgen overdragen, maar niet getroffen worden door de sikkelcelziekte die voorkomt bij mensen die homozygoot zijn voor het sikkelcelgen (d.w.z,
Onder sommige omstandigheden kan een drager zelfs geschikter zijn voor een bepaalde omgeving. Dragers die van deze heterozygote superioriteit of voordeel profiteren, zijn in staat een bepaald recessief allel binnen een populatie door te geven en in stand te houden. In het geval van sikkelcel heeft de heterzygote drager een grotere weerstand tegen bepaalde vormen van malaria. Bijgevolg vermijden dragers van sikkelcelziekte in malariagebied (in grotere aantallen) de selectieve nadelen van malaria.
Uit studies van patiënten van Asjkenazisch-Joodse afkomst (Joden van Oost-Europese afkomst) blijkt dat maar liefst één op de zeven individuen drager is van ten minste één van de verschillende genetische ziekten. Hoewel sommige van deze ziekten potentieel dodelijk zijn, blijven de dragers van deze ziekten waarneembaar gezonde individuen en vertonen zij geen tekenen van de ziekte die gerelateerd is aan het specifieke gen dat zij dragen.
Genetici en artsen hebben een aantal screeningtests ontwikkeld (dragerschapsscreening) om individuen te identificeren die drager kunnen zijn voor een bepaald gen.