Achtergronden en context: De lumbale paraspinale spieren, waaronder de erector spinae en de multifidus, spelen een belangrijke rol in de beweging en controle van de wervelkolom. Ons inzicht in hun bijdrage aan lage rugpijn en invaliditeit is echter onduidelijk. Systematische reviews hebben tegenstrijdig bewijs gerapporteerd voor een associatie tussen de grootte van de paraspinale spieren en lage rugpijn, en een schaarste aan gegevens die de dwarsdoorsnede van de spieren (CSA) en lage rugklachten onderzoeken.
Doel: Onderzoeken van de relatie tussen CSA van de paraspinale spieren en zowel de intensiteit van lage rugpijn als invaliditeit.
Studieopzet/setting: Eenjarige longitudinale cohortstudie.
Patiëntensteekproef: Deelnemers werden geselecteerd uit de SpineData Registry (Denemarken), die mensen inschrijft met lage rugpijn van 2 tot 12 maanden duur zonder radiculopathie en een bevredigende respons op primaire interventie.
Uitkomstmaten: Huidige, typische en ergste pijn in de voorafgaande 2 weken werden beoordeeld met 11-punts numerieke beoordelingsschalen en een gemiddelde pijnscore werd berekend, en invaliditeit werd gemeten met de 23-item Roland-Morris Disability Questionnaire. CSA (cm2) van de lumbale paraspinale spieren werd gemeten op niveaus L3-L5 van magnetische resonantie beelden.
Methoden: Deelnemers vulden de studievragenlijsten in en ondergingen de lumbale wervelkolom magnetische resonantie beelden op baseline en werden 12 maanden later opgevolgd om de vragenlijsten te herhalen. Statistische analyses bestonden uit multivariabele lineaire regressie (cross-sectionele analyse) en lineaire mixed-models (longitudinale analyse) met aanpassing voor confounders. Meervoudige imputatie werd uitgevoerd om rekening te houden met ontbrekende gegevens.
Resultaten: In totaal werden 962 deelnemers geïncludeerd en 588 (65,8%) werden gevolgd op 12-maanden. Multivariabele analyse toonde aan dat een grotere CSA van de paraspinale spieren geassocieerd was met lagere niveaus van invaliditeit, na correctie voor confounders (rechter gemiddelde CSA: baseline beta -0,16, 95% CI -0,26 tot -0,06, p<.01; longitudinale beta -0,11, 95% CI -0,21 tot -0,01, p=,03). Dit was duidelijk op alle niveaus, behalve L5 dat marginaal was bij baseline (beta -0.08, 95% CI -0.15 tot -0.001, p=.045) en niet significant longitudinaal (beta -0.05, 95% CI -0.12 tot 0.02, p=.18). Er waren echter geen associaties tussen spier CSA en pijnintensiteit (baseline beta -0.02, 95% CI -0.06 tot 0.02, p=.29; longitudinale beta -0.02, 95% CI -0.06 tot 0.02, p=.34). De resultaten waren vergelijkbaar voor zowel volledige case als meervoudige imputatie analyses.
Conclusies: Deze studie vond een inverse relatie tussen lumbale paraspinale spier CSA en lage ruginvaliditeit, maar niet de pijnintensiteit. Hoewel verder onderzoek nodig is, suggereren deze bevindingen dat behandelingsstrategieën gericht op het vergroten van de paraspinale spieren effectief kunnen zijn in het verminderen van lage rugklachten.