Geschiedenis
Het was waarschijnlijk in 1207 dat de heilige Franciscus zich geroepen voelde tot een leven van prediking, boetedoening en totale armoede. Hij kreeg al snel gezelschap van zijn eerste volgelingen, aan wie hij een korte en eenvoudige leefregel gaf. In 1209 reisden hij en 11 van zijn volgelingen naar Rome, waar Franciscus van paus Innocentius III goedkeuring kreeg voor zijn regel. Volgens deze regel mochten Franciscaner broeders geen bezittingen bezitten van welke aard dan ook, noch individueel, noch gemeenschappelijk (d.w.z. als eigendom van de orde als geheel). De broeders trokken rond en predikten onder het volk, en hielpen de armen en de zieken. Zij voorzagen in hun onderhoud door te werken en te bedelen om voedsel, maar het was hun verboden geld aan te nemen, hetzij als betaling voor werk of als aalmoes. De Franciscanen werkten eerst in Umbrië en daarna in de rest van Italië en in het buitenland. De impact van deze straatpredikers en vooral van hun stichter was enorm, zodat het er binnen 10 jaar 5.000 waren.
Aan hen gelieerd waren de Franciscanessen, wier orde in 1212 in Assisi werd gesticht door de heilige Clara, die onder leiding stond van de heilige Franciscus. Clara en haar volgelingen werden door Franciscus ondergebracht in de kerk van San Damiano, waar zij een streng leven van totale armoede leidden. Ze werden later bekend als de Clarissen of de Orde van St. Clare, een van de drie Franciscaner ordes.
Tijdens de eerste jaren van de Franciscanen vormde het voorbeeld van Franciscus hun echte leefregel, maar naarmate de orde groeide, werd het duidelijk dat een herziene regel noodzakelijk was. Na in 1221 een regel te hebben opgesteld die te streng werd bevonden, stelde Franciscus met de hulp van enkele rechtsgeleerden onvrijwillig in 1223 de meer terughoudende slotregel op. Deze regel werd goedgekeurd door paus Honorius III.
Al vóór de dood van Franciscus in 1226 ontstonden er binnen de orde conflicten over het naleven van de gelofte van volledige armoede. Door de snelle uitbreiding van het aantal leden van de orde was er behoefte ontstaan aan vaste kloosterhuizen, maar het was onmogelijk deze te rechtvaardigen als Franciscus’ regel van volledige armoede strikt werd nageleefd. Geleidelijk ontstonden drie partijen: de Zeloten, die aandrongen op een letterlijke naleving van de primitieve regel van armoede die zowel de gemeenschappelijke als de persoonlijke armoede betrof; de Laxisten, die voorstander waren van vele verzachtingen; en de Gematigden, of de Gemeenschap, die een juridische structuur wensten die een vorm van gemeenschappelijk bezit mogelijk zou maken.
Een soort van evenwicht tussen deze verschillende stromingen werd bereikt toen de heilige Bonaventura minister generaal was (1257-74). Hij werd wel eens de tweede stichter van de orde genoemd en zorgde voor een wijze, gematigde interpretatie van de regel. In deze periode verspreidden de broeders zich over heel Europa, terwijl missionarissen in Syrië en Afrika doordrongen. Tegelijkertijd werden de huizen van de broeders in universiteitssteden als Parijs en Oxford omgevormd tot theologische scholen die al snel tot de meest gevierde van Europa behoorden.
Met de dood van Bonaventura laaiden de interne onenigheden van de orde weer op. De Zeloten, die nu bekend werden als de Geestelijken, eisten absolute armoede. Tegenover hen stonden de Gemeenschap of de Conventuelen, die een gematigder gemeenschapsleven voorstonden, aangepast aan de noden van studie en prediking. Pauselijke besluiten begunstigden de conventuelen, en de Geestelijken waren na 1325 geen factie van belang meer in de orde.
Het laatste deel van de 14e eeuw zag een grote teruggang in het religieuze leven van de broeders. Maar in de loop van die eeuw werden door een aantal hervormers groepen broeders opgericht, de zogenaamde Observanten, die een sober leven leidden los van de Conventuelen. Onder leiding van de H. Bernardino van Siena en de H. Johannes van Capistrano verspreidden de Observanten zich over Europa. Hoewel verschillende pogingen werden ondernomen om hen te verzoenen met de Conventuelen, was het resultaat in feite een volledige scheiding in 1517, toen alle hervormingsgemeenschappen werden verenigd in één orde met de naam Minderbroeders van de Observantie, en deze orde een volledig onafhankelijk en autonoom bestaan werd toegekend. Men schat dat in 1517 de Observanten ongeveer 30.000 telden, de Conventuelen ongeveer 25.000.
De unie van de Observanten was van korte duur toen er verschillende strengere groepen ontstonden. Een van deze hervormingsgezinde groepen, de kapucijnen, gesticht in 1525, werd in 1619 afgescheiden als de derde tak van de Eerste Franciscaanse Orde. De andere groepen werden uiteindelijk door Paus Leo XIII in 1897 herenigd tot de Observanten met nieuwe constituties en de officiële titel Orde van de Minderbroeders. De drie takken van de Franciscanen hadden te lijden onder de Franse Revolutie, maar leefden weer op in de 19e eeuw.