Een terugkerend thema in mijn loopbaan als entomoloog is het “Ik zweer het, het probeerde me te doden!” verhaal. Ik kan u niet vertellen hoeveel mensen ervan overtuigd zijn dat spinnen hen bespringen als woedende vergelding voor geplette spinachtige verwanten.
Sommige mensen zijn bang voor spinnen, en dat is prima. Ik ben echt bang voor clowns. Gelukkig is het niet waarschijnlijk dat ik de kelder inloop en een clown boven mijn wasmachine zie bungelen. Spinnen zijn iets moeilijker te vermijden.
Arachnofobie is een van de meest voorkomende fobieën bij Amerikanen. Een veelgehoord argument is dat we “evolutionair geprogrammeerd” zijn om bang te zijn voor spinnen en slangen. De voorouders van de mens, zo gaat het verhaal, werden geselecteerd op hun vermogen om op gevaarlijke dieren te reageren, en dat is aan ons doorgegeven. (Ik heb helaas nog geen argument gezien voor roofzuchtige Neanderthaler-clowns die in de savannes van Afrika ronddwalen.)
De grondgedachte achter deze tamelijk extreme bewering – de bron van de emotionele toestand van de moderne mens ligt in ons verre genetische verleden – is de perceptie dat niet alle angsten gelijk zijn geschapen. Sommige angsten lijken meer voor te komen dan andere, maar hoe kunnen we een onderscheid maken tussen wat aangeleerd is en wat geërfd is? Hoe zit het met culturen die spinnen vereren, of die spinnen routinematig opnemen in hun dieet? Hoe kunnen we arachnofilie verklaren als arachnofobie de standaardinstelling van de mens zou zijn?
Er is een grote en levendige psychologische onderzoeksliteratuur over angst en fobieën, en er is een duidelijke onderzoeksconsensus dat angsten aangeleerd zijn, iets waar ik vorige maand al over schreef. Dat is echter niet het hele verhaal.
We hebben geen instinct om bang te zijn voor spinnen, maar we worden wel aangespoord om bang te worden als we zien dat andere mensen ergens bang voor zijn. Culturele vooroordelen vergemakkelijken het aanleren van angst, dus angsten voor slangen, spinnen en boze mensen zijn gemakkelijker aan te leren dan angsten voor bijvoorbeeld paddenstoelen en clowns. (Paddestoelen komen vreemd genoeg vaak voor in fobiestudies. Ik zal er niet over speculeren.)
Spinnenfobie-onderzoekers verzinnen wel heel vreemde manieren om de snelheid van onze reacties op spinnen te testen. Zoals bij veel psychologisch onderzoek zijn studenten overvloedig en goedkoop, en vormen zij de meerderheid van de proefpersonen. Bijna alle experimenten met mensen moeten ter goedkeuring naar de beoordelingscommissie van de universiteit, en ik zou echt willen dat ik een vlieg op de muur had kunnen zijn bij sommige van die discussies.
Ik bedoel, het plaatsen van gigantische (dode) Huntsman spinnen in een kamer waar je vervolgens mensen met een spinnenfobie uitnodigt, lijkt een beetje wreed. Huntsman-spinnen kunnen wel 10 centimeter groot worden, en hoeveel ik ook van spinnen hou, ik zou ook reageren als ik er een zo groot als een bord zou zien, dood of levend.
In een ander experiment verzamelden onderzoekers 57 spinnenfobische studenten en vroegen hen om met een sonde in vogelspinnen te porren totdat ze bewogen. De vogelspinnen bewogen, dat wil zeggen.
De studenten werd gevraagd hun ervaring met SUDs mondeling te beoordelen: “Subjective Units of Distress”, op een schaal van 1 tot 100, om aan te geven hoe bang ze waren. (Niemand beoordeelde hoe bang de spinnen waren nadat ze waren geprikt, wat jammer is.)
Na hun spin-ontmoetingen werd de studenten gevraagd de grootte van de vogelspinnen in te schatten. Hoe banger de student, hoe groter hij de spin schatte. Dus, als een angstig persoon zegt “OMG HET WAS ZO GROOT ALS MIJN HOOFD”, overdrijven ze niet bewust. Hun angst doet de spin juist groter lijken.
Mensen hebben de neiging te denken dat enge dingen sneller bewegen dan normaal, en ook dat enge dingen boos zijn. Dus de hordes aanvallende hondsdolle spinnen die sommige fobische mensen rapporteren zijn heel echt … voor hen. Experimenteel bewijs toont aan dat meldingen van spinnen die naar een angstig persoon “lonken” meer perceptie is dan werkelijkheid.
Zelfs als een spin je WEL zou willen achtervolgen, zou hij dat waarschijnlijk niet kunnen. Met een open bloedsomloop, hebben spinnen geen systeem van aderen en haarvaten voor de distributie van zuurstof door het lichaam. De fysiologie van spinnen is prima om te zitten en te springen, maar niet om agressief over een afstand achter prooien (of mensen) aan te sprinten.
Hoewel onderzoek duidelijk maakt dat mensen met een spinnenfobie melding maken van…nou ja, dingen die niet echt zijn…het bewijs is ook duidelijk dat angst het vermogen van mensen om kritisch na te denken sterk aantast. Dus in plaats van mensen te vertellen dat ze waanvoorstellingen hebben, zijn sympathie en therapie meer geschikte reacties op een spinnenfobie dan bespotting. Fobieën reageren zeer goed op behandeling; schattingen lopen uiteen, maar meestal gaat het om 80% van de patiënten die verbetering zien.
Vrees ontwikkelen en worden sterker door ervaring, dus de inspanningen van entomologen om levende insecten en spinnen in klaslokalen te brengen voor positieve ervaringen zijn eigenlijk heel nuttig. Als je een vogelspin wilt aaien, ga dan naar de plaatselijke dierentuinen of natuurcentra.
Wil je geen spin aaien? Dat is niet erg. Maar weet wel dat spinnen er niet op uit zijn om je te pakken te nemen, niet boos zijn en eerlijk gezegd liever niet hebben dat je ze met een stok prikt. Zelfs niet als het voor de wetenschap is.