Louis Pasteur (27 december 1822 – 28 september 1895) was een Franse chemicus en microbioloog die bekend stond om zijn ontdekkingen van de principes van vaccinatie, microbiële gisting en pasteurisatie.
Weinig mannen hebben een reeks van onderzoeksinstituten naar zich vernoemd en hun naam opgenomen in een veelheid van talen, maar Louis Pasteur is zo geëerd. Hij werd geboren in het oosten van Frankrijk en had zo’n heimwee toen hij op vijftienjarige leeftijd naar school werd gestuurd in Parijs, dat hij terugkeerde om in plaats daarvan in Besançon te gaan studeren, waar hij als een middelmatige leerling werd beschouwd. Zijn terugkeer naar Parijs in 1842 was succesvoller en hij voorzag in zijn levensonderhoud door les te geven terwijl hij ook scheikundelessen volgde aan de Sorbonne.
De eerste stap op weg naar roem was het resultaat van het werk dat hij verrichtte op het gebied van de kristallografie van wijnsteen die leidde tot vooruitgang in de studie van racemisch zuur. Pasteur was zo enthousiast over zijn ontdekking dat hij uit zijn laboratorium stormde, de eerste voorbijganger aansprak en hem er alles over vertelde. Zijn werk werd door een dankbare natie beloond met een prijs van 1500 francs en het lidmaatschap van het Légion d’Honneur. Hij werd professor in de natuurkunde aan de universiteit van Dijon en verhuisde in 1849 naar Straatsburg als professor in de scheikunde. Acht jaar later publiceerde hij zijn baanbrekende werk over het zuur worden van melk en de conservering daarvan door verhitting, dat de grondslag legde voor de wetenschap van de bacteriologie.
Hij werd naar Alès in het Departement du Gard gestuurd, dat nu bekend staat om zijn École des Mines en als reservoir van Leishmania donovani in de hondenpopulatie, om de ziekten van zijderupsen te bestuderen. Zijn onderzoek deed een noodlijdende industrie heropleven en zijn aanbevelingen hadden internationale gevolgen. Vervolgens werkte hij aan de bacteriologie van de steunpilaar van de Franse economie en gastronomie, de wijn, en kreeg voor zijn inspanningen een medaille van keizer Napoleon III.
In 1873 werd hij, scheikundige, tot geassocieerd lid van de Academie de Médecine gekozen waar hij, om de sceptici te overtuigen, praktische demonstraties van de kiemtheorie gaf door aan te tonen dat een kip miltvuur kon ontwikkelen als haar lichaamstemperatuur werd verlaagd door haar in een kom met koud water te dompelen en dat zij zou herstellen als zij werd afgedroogd en weer normaal werd. Door toeval ontdekte hij de werkzaamheid van verzwakte vaccins bij het opbouwen van resistentie tegen besmettelijke ziekten en dit onderzoek culmineerde in zijn werk aan hondsdolheid en de ontwikkeling van een vaccin dat bescherming bood tegen deze angstaanjagende ziekte.
Hij stierf, na een reeks beroertes, in Villeneuve l’Étang bij Parijs.