Ferguson stelde zich in 1932 opnieuw kandidaat. Ze won nipt de Democratische nominatie van zittend president Ross S. Sterling en versloeg vervolgens de Republikein Orville Bullington in de algemene verkiezingen met 521.395 (61,6 procent) tegen 322.589 (38,1 procent). Het was een jaar van Democratische successen toen Franklin D. Roosevelt tot President van de Verenigde Staten werd gekozen. Bullington was een nicht van de eerste vrouw van John G. Tower, toekomstig senator van de V.S. uit Texas. Hij deed het beter dan de meeste Republikeinse kandidaten in Texas in die periode, maar kon niet tippen aan Butte’s partij tegen Ferguson in 1924.
Ferguson’s tweede termijn als gouverneur was minder controversieel dan haar eerste. Het gerucht ging dat staatscontracten voor snelwegen alleen werden gegund aan bedrijven die adverteerden in de krant van de Fergusons, het Ferguson Forum. Een commissie van het Huis onderzocht de geruchten, maar er werd nooit een aanklacht ingediend. De Grote Depressie dwong zowel de federale als de staatsoverheden te bezuinigen op het personeel en de financiering van hun organisaties, en de Texas Rangers vormden daarop geen uitzondering. Het aantal officieren in dienst van de ordehandhavers werd teruggebracht tot 45, en de enige vervoermiddelen die de Rangers kregen waren gratis spoorwegpassen, of het gebruik van hun eigen paarden. De situatie verslechterde voor de Rangers toen zij zich in 1932 in de politiek mengden door gouverneur Ross Sterling publiekelijk te steunen in zijn herverkiezingscampagne boven “Ma” Ferguson. Onmiddellijk na haar ambtsaanvaarding in januari 1933 ging zij over tot het ontslaan van alle dienstdoende Rangers. De salarissen en fondsen van het korps werden verlaagd door de Texaanse wetgevende macht, en hun aantal werd verder teruggebracht tot 32 man. Het resultaat was dat Texas een veilige schuilplaats werd voor de vele gangsters uit het Depressietijdperk die aan de wet ontsnapten, zoals Bonnie en Clyde, George “Machine Gun” Kelly, Pretty Boy Floyd en Raymond Hamilton. De overhaaste aanstelling van vele ongekwalificeerde Rangers om de toenemende criminaliteit een halt toe te roepen, bleek niet effectief.
De algehele desorganisatie van de rechtshandhaving in de staat overtuigde de leden van de wetgevende macht ervan dat een grondige herziening van het openbare veiligheidssysteem op zijn plaats was, en met dat doel huurde zij de diensten in van een adviesbureau uit Chicago. Het resulterende rapport leverde vele verontrustende conclusies op, maar de onderliggende basisfeiten waren eenvoudig: de criminaliteit in Texas was extreem hoog, en de middelen van de staat om deze te bestrijden waren ondergefinancierd, onderbemand, los, ongeorganiseerd en verouderd. De aanbeveling van de consulenten was, naast het verhogen van de financiering, om een hele reorganisatie van de staatsveiligheidsagentschappen door te voeren; in het bijzonder om de Rangers samen te voegen met de Texas Highway Patrol onder een nieuw agentschap, het Texas Department of Public Safety (DPS). Na beraadslaging stemde de wetgevende macht in met de suggestie. De resolutie waarbij de nieuwe staatsveiligheidsdienst werd opgericht, werd in 1935 aangenomen onder de volgende gouverneur van Texas, James Allred, en met een aanvankelijk budget van 450.000 dollar werd de DPS op 10 augustus operationeel.
In oktober 1933 tekende Ferguson de Texas House Bill 194, die een belangrijke rol speelde bij de oprichting van de Universiteit van Houston als een vierjarig instituut.