Begin van de Noord-Europese Renaissance
De Italiaanse Renaissance
De maniëristische Italiaanse kunstenaar Giorgio Vasari gebruikte voor het eerst de term rinascita, wat wedergeboorte betekent, om de Italiaanse Renaissance te definiëren in zijn The Lives of the Artists (1550). Hij zag het tijdperk als een wedergeboorte van klassieke Griekse en Romeinse esthetiek en idealen na het meer verstarde Gotische tijdperk. De term “Renaissance” uit het Frans werd echter pas algemeen gebruikt nadat hij voor het eerst verscheen in de Histoire de France van de historicus Jules Michelet (1855).
De kunstwerken van de Italiaanse Renaissance en de Noord-Europese Renaissance verschilden sterk in stijl, onderwerp en visuele sensibiliteit. De Italiaanse kunstenaars legden de nadruk op ultieme schoonheid in fresco’s zoals Michelangelo’s plafond in de Sixtijnse Kapel (1508-1512), schilderijen zoals Leonardo’s Mona Lisa (1503-05/07) en Rafaëls La Fornarina (1520), beeldhouwwerken zoals Michelangelo’s David (1501-1504), en architectuur zoals Bramante’s Tempietto (1502). Het algemene effect was er een van klassieke harmonie en geïdealiseerde vorm.
In tegenstelling daarmee legden Noord-Europese kunstenaars de nadruk op realisme. Zij ontwikkelden het medium olieverf en maakten altaarstukken en paneelschilderijen voor kerken en kapellen die de meer sombere gevoeligheid van de protestantse reformatie weerspiegelden. Portretten waren niet gericht op schoonheid, maar op een authentieke weergave van het onderwerp, met precieze details, objectief waargenomen, met inbegrip van de donkere psychologische elementen. In plaats van Griekse en Romeinse kunst, putten Noord-Europese kunstenaars uit de traditie van de houtsnijkunst en de verluchting van manuscripten.
Verlichte manuscripten en de gebroeders Limbourgh
De Internationale Gotische stijl van manuscriptverluchting vormde het hoogtepunt van een lange traditie. Tijdens de middeleeuwen waren de meeste boeken zeldzame manuscripten, met de hand gemaakt met perkamenten bladzijden die fel geïnkte illustraties bevatten, geaccentueerd met goud en zilver, die “verlucht” leken. Deze manuscripten, die door monniken in scriptoriums werden gemaakt, waren hoofdzakelijk religieus van aard, met inbegrip van bijbels zoals het beroemde Boek van Durrow (650-700) of Het Boek van Kells (ca. 800). Latere delen omvatten bestiaria zoals The Westminster Abbey Bestiary (ca. 1275-1290), gebaseerd op klassieke Griekse en Bijbelse verhalen over fantastische beesten, of gebedenboeken zoals The Book of Hours of Jeanne d’Evreux (ca. 1324-1328).
De Internationale Gotische stijl werd geïllustreerd door de Nederlandse miniatuurschilders Herman, Paul en Johan Limbourg, die bekend werden door hun Très riches heures du Duc de Berry (ca. 1412-1416), een verlucht boek met gebeden die tijdens de canonieke uren moesten worden opgezegd. Het was een van de vroegste verluchte manuscripten, gemaakt door bekende kunstenaars in plaats van monniken. Scènes uit het hedendaagse leven domineren het werk van de 130 illustraties, waarvan de helft miniaturen zijn met scènes uit het hofleven, landbouwarbeid en militaire expedities, weergegeven in juweelachtige kleuren.
Robert Campin
Onder invloed van de gebroeders Limbourg werd Robert Campin de eerste bekende meester van de Vlaamse schilderkunst. Hij was een pionier in het gebruik van olieverf dat kenmerkend was voor de Noord-Europese Renaissance. Slechts een handvol werken kan met zekerheid aan hem worden toegeschreven, omdat hij zijn werk zelden signeerde, wat in de Middeleeuwen gebruikelijk was. Aangezien latere wetenschappers hem hebben geïdentificeerd als de Meester van Flémalle, wordt zijn meesterwerk beschouwd als het Altaarstuk van Mérode (1427). Zoals de meeste kunstenaars van de Internationale Gotiek schilderde hij vooral religieuze onderwerpen, maar zijn eigentijdse decors met gewone activiteiten, nauwkeurig in observatie en symbolisch in betekenis, gaven de aanzet tot de Renaissance-benadering. Rogier van der Weyden, een belangrijk kunstenaar, werd eerst in zijn werkplaats opgeleid.
Jan van Eyck
Jan van Eyck beheerste de virtuositeit van het olieverfschilderij zo goed dat Giorgio Vasari hem abusievelijk de uitvinding van het medium toeschreef. Er is weinig bekend over Van Eyck’s opleiding of artistieke achtergrond, aangezien hij voor het eerst in 1422 in de boeken voorkomt als schilder voor Jan III de Pitiloze, heerser van Holland. We weten wel dat Van Eyck Grieks en Latijn beheerste, het kenmerk van de ontwikkelde klasse. Vervolgens werd hij hofschilder van Filips Hertog van Bourgondië tot 1429. Zijn baanbrekend meesterwerk Het retabel van Gent (1431) lanceerde de renaissance in Noord-Europa met zijn olieverfschilderij en realisme. Daarna verrichtte hij baanbrekend werk voor zowel de zelfportretkunst met Portret van een man (1433) als de portretkunst met Het Arnolfini-portret (1434). Zijn techniek en stijl beïnvloedden zijn tijdgenoten Petrus Christus, Hans Memling, en van der Weyden.
Van Eyck was de enige 15de-eeuwse Noord-Europese kunstenaar die zijn werken signeerde. Soms gebruikte hij de zin “Ik Jan van Eyck was hier”, maar vaker gebruikte hij zijn motto “ALS IK KAN”, wat “Zoals ik kan” betekent, een woordspeling op zijn naam en het Nederlandse woord voor kunst. Zijn motto, zoals dat van de Italiaanse renaissance-architect Leon Battista Alberti, “Een mens kan alle dingen doen als hij wil”, weerspiegelde een uitgesproken renaissance-opvatting van de kunstenaar als een goddelijk geïnspireerd genie.
De drukpers en de ontwikkeling van het drukken
Met de komst van de drukpers, uitgevonden door Johann Gutenberg in 1450, werd het idee van kunstenaars als geïnspireerde genieën verbreid. Voor het eerst waren heilige teksten toegankelijk voor iedereen die kon lezen en schrijven, en konden denkers en kunstenaars hun eigen teksten en kunstwerken publiceren. De boekdrukkunst had een revolutionaire invloed op het tijdperk, maar vooral in Noord-Europa. De Bijbel van Gutenberg (1455), de eerste Duitse versie, maakte de heilige tekst algemeen beschikbaar, en, hoewel gedrukt in het Latijn, volgden vertalingen in het Engels en Duits in de jaren 1520. De nieuwe toegankelijkheid van de tekst stemde overeen met het opkomende protestantse geloof dat een individu een persoonlijke relatie met God kon hebben, zonder de tussenkomst van een bemiddelende paus of priester. Veel van de eerste boeken waren religieuze teksten, en veel ervan waren geïllustreerd, waardoor een aantal noordelijke kunstenaars zich ging toeleggen op het maken van prenten voor een meer openbaar publiek. Kunstenaars begonnen individuele prenten te maken, en series voor de massamarkt, wat leidde tot een esthetische onafhankelijkheid van onderwerp en stijl.
Albrecht Dürer
Omstreeks 1500 begon de kennis van de Italiaanse Renaissance invloed te krijgen op de Noord-Europese kunst, aanvankelijk vooral door Albrecht Dürer, een meesterprentkunstenaar, graveur, tekenaar en schilder. Na een reis naar Italië van 1494-1495 en vervolgens 1505-1507, begon zijn werk een diepgaand engagement te weerspiegelen met de filosofische en artistieke stromingen van Renaissance-Italië en Venetië, zoals te zien is in zijn altaarstuk Feest van de Rozenkransen (1506). Hij was sterk beïnvloed door de Venetiaanse kleur en diep geïnteresseerd in de Humanistische filosofie, wat leidde tot een levenslange vriendschap met de Duitse Humanist Conrad Celtis. Hij correspondeerde ook met vooraanstaande Italiaanse schilders als Rafaël.
Dürer’s Vier boeken over de menselijke verhoudingen (1532) en zijn werk over geometrische theorie, Underweysung der Messung (1525), waren de eerste werken van dit soort door een kunstenaar uit Noord-Europa en bevatten een wetenschappelijke bespreking van perspectief.
Patronaat van de koopmansklasse
In tegenstelling tot de Italiaanse renaissance, waar een paar rijke opdrachtgevers, zoals de heersende Medici-familie in Florence of de Paus in Rome, opdracht gaven voor de meeste meesterwerken uit die tijd, produceerde de Noordelijke renaissance vooral kunst voor een welvarende koopmansklasse. Naarmate steden als Antwerpen commerciële knooppunten werden, was er veel vraag naar prenten, portretten, paneelschilderijen en zelfs kleinere altaarstukken, die allemaal in particuliere woningen konden worden tentoongesteld. Hoewel sommige kunstenaars een tijdlang voor koninklijke opdrachtgevers werkten, zoals Van Eycks relatie met Filips de hertog van Bourgondië, of Dürers werk voor Frederik III van Saksen, haalden ook zij veel van hun inkomsten uit particuliere opdrachtgevers en een veel breder publiek dan de Italiaanse kunstenaars.
De protestantse Reformatie 1517
De teneur van de Noord-Europese kunst, die het nederige leven benadrukt zoals Pieter Bruegel de Oude, of de kwelling van Christus toont zoals Matthias Grünewald deed, weerspiegelt de sociale en culturele stromingen van die tijd. In 1517 schreef Maarten Luther zijn Vijfennegentig Stellingen, waarin hij de excessen en de corruptie van de rooms-katholieke kerk aanvocht, wat de protestantse Reformatie in Duitsland op gang bracht. De Lage Landen, nu bekend als België, Nederland en Luxemburg, werden geregeerd door de katholieke Habsburgse monarchie van Spanje en werden geteisterd door religieuze conflicten, golven van vervolging en de vernietiging door het iconoclasme van vele bekende, idealistische religieuze kunstwerken. Vroege kunstenaars zoals van Eyck en Dürer gebruikten complexe iconografie en dubbelzinnige symboliek die op verschillende manieren konden worden geïnterpreteerd en toch pasten binnen de heersende religieuze sfeer. Latere kunstenaars uit die tijd, zoals Hans Holbein de Jonge, sloegen op de vlucht. In zijn geval verhuisde hij naar Engeland, waar hij portrettist werd aan het hof van Hendrik VIII. Cranach de Oude werkte nauw samen met de krachten van de Reformatie en wendde zich van zijn mythologische onderwerpen af naar religieuze onderwerpen en morele satires van het hedendaagse leven. Zijn kunst, die wees op de tekortkomingen en gebreken van het menselijk gedrag, werd gunstig ontvangen door zowel het protestantse publiek als de leidende denkers van de beweging.
Noord Europese Renaissance: Concepten, stijlen en trends
Humanisme
Het Humanisme, dat klassieke Griekse en Romeinse teksten waardeerde en het belang van de individuele mens in de wereld op zichzelf benadrukte, was een dominante trend in Noord-Europa. De nieuwe druktechnologie maakte een brede verspreiding mogelijk van werken van vooraanstaande denkers als de Nederlander Desiderius Erasmus en de Duitser Conrad Celtis.
Erasmus, een klassiek geleerde en katholiek priester, stond bekend als de “Prins der Humanisten”. Zijn werk was veelomvattend, waaronder nieuwe vertalingen uit het Grieks en Latijn van Het Nieuwe Testament (1516), een satirische kijk op religie in zijn Lof der Zotheid (1511), en Adagia (1508), een compendium van Latijnse en Griekse spreekwoorden. Zijn denken over religieuze zaken was van invloed op de Reformatie, terwijl hij tegelijkertijd in wezen geen conflict zag tussen christen-zijn en humanist-zijn en een benadering volgde die hij “de middenweg” noemde tussen geloof en kennis.
Conrad Celtis was een bekend dichter, geleerde en historicus die op grote schaal Humanistische idealen propageerde omwille van zichzelf, zonder te proberen deze te verbinden met Christelijke idealen. Zijn eerste grote werk was Germania Illustrata (1500), een poëtische beschrijving van Duitsland waarin hij de cultuur van zijn geboorteland ophemelde. Zijn werk was veelomvattend: hij bestudeerde de natuurwetenschappen, gaf lezingen over poëzie en retorica, richtte een aantal literaire genootschappen op en stichtte een hogeschool voor wiskunde en poëzie. En hij had een diepgaande invloed op Albrecht Dürer, een levenslange vriend en collega.
Fdrukken en gravures
Het genie van de Noord-Europese Renaissance kwam het meest tot uiting in het maken van prenten. Voortbouwend op een Noordelijke traditie van houtsneden en gebruikmakend van de nieuwe technologie van de drukpers, creëerden kunstenaars als Bruegel, Hans Holbein de Oude, Lucas Cranach de Oude en Albrecht Dürer meesterwerken in dit medium (elk van deze kunstenaars slaagde er ook in meesterlijke schilderijen te maken).
Dürer revolutioneerde het potentieel van het maken van prenten als een onafhankelijk medium voor de kunst, Hij ontwikkelde de dramatische en tonale mogelijkheden ervan en verkende nieuwe beelden. Zijn verschillende series zoals De Apocalyps (1498) en de Grote houtsnede Passie (ca. 1497-1500), gebaseerd op religieuze verhalen, maakten hem beroemd in heel Europa. Daarna maakte hij individuele prenten zoals Adam en Eva (1504) en reeksen beelden die zijn Meisterstiche (meestergravures) werden genoemd, waaronder prenten als Ridder, Dood en de Duivel (1513). Zoals kunsthistoricus Jacob Wisse over zijn prenten opmerkte: “Hun technische virtuositeit, intellectuele reikwijdte en psychologische diepgang werden niet geëvenaard door eerder gedrukt werk.”
Bruegel stamde uit een familie van vier generaties prentmakers en kunstenaars, en werkte van 1555 tot 1562 voornamelijk voor At the Four Winds, een Antwerpse uitgeverij. Hij ontwierp gravures die vaak spreekwoorden, zeden en parabels vertaalden naar eigentijdse taferelen, zoals te zien is in zijn Grote vis eet kleine vis (1557). Visuele bewerkingen van spreekwoorden waren al populair en dateren al uit de vroeg 15e-eeuwse getijdenboeken. Vaak combineerde de belangstelling voor spreekwoorden een waardering voor het gezonde verstand van de mensen in Noord-Europa met een moralistisch doel.
Hans Holbein de Jonge’s werk diende vaak ook een moralistisch doel, zoals te zien is in zijn beroemde serie houtsneden, De dans van de dood (1526), waarop de komst van de dood wordt afgebeeld in verschillende scènes waarin gewone mensen bezig zijn met alledaagse activiteiten. Dergelijke werken herinnerden aan de sterfelijkheid en spoorden mensen aan tot een deugdzaam leven.
Cranach de Oudere, nauw verbonden met de Protestantse Reformatie vanwege zijn hechte vriendschap met Maarten Luther, maakte prenten waarop Luther en zijn familie, maar ook andere Protestantse leiders werden afgebeeld. Zijn andere kunstwerken illustreerden vaak protestantse thema’s die in pamfletten werden afgedrukt en verspreid om het geloof te bekeren.
Portretten
Portretkunst was een economische steunpilaar voor veel Noord-Europese kunstenaars, en de beheersing van olieverf maakte artistieke virtuositeit, nauwkeurig realisme en psychologische portretten mogelijk (Willem de Kooning zei in de 20e eeuw niet voor niets de beroemde uitspraak: “Het vlees is de reden dat olieverf is uitgevonden”). Rogier van der Weyden, Petrus Christus, Hans Holbein de Jonge, Lucas Cranach de Oude, Hans Memling, Jan van Eyck, en Albrecht Dürer waren allen bekende portrettisten. De meesterwerken van Van Eyck en Dürer omvatten zelfportretten die in techniek en gevoeligheid de basis van de vorm werden. Terwijl Holbein de Jonge en Cranach de Oude iconische portretten maakten van de opmerkelijke leiders van die tijd, portretteerde Holbein het Engelse hof, en Cranach de leiders van de Reformatie. Christus maakte portretten zoals het Portret van een kartuizer (1446), waarop een anonieme monnik te zien is, en zijn Isabel van Portugal met de heilige Elisabeth (1457-60), evenals het Portret van een jong meisje (ca. 1470). De portretten van Rogier van den Weyden, zoals het Portret van een vrouw (1460), waren bekend om hun gebeeldhouwde gelaatstrekken en realistische uitdrukking.
Altaarstukken
De religieuze meesterwerken van de Noord-Europese Renaissance waren altaarstukken, gemaakt in een formaat met meerdere panelen waarvan de zijpanelen naar binnen konden worden gevouwen voor bewaring en draagbaarheid. Kunstenaars als Hans Baldung Grien, Dierec Bouts, Hugo van der Goes, Hans Memling, Rogier van der Weyden, Jan van Eyck, en Matthias Grunewald maakten hun bekendste werken in dit formaat. De meeste van deze werken werden in opdracht van of door kloosters of kerken gemaakt. Maar ook veel leden van de gegoede koopmansklasse en particulieren gaven opdrachten voor de werken, zoals Jan van Eycks Dresden Triptiek (1437). In sommige altaarstukken werden ook portretten van de schenkers opgenomen, zoals te zien is in Hugo van der Goes’ Portinari-altaarstuk (ca. 1475), Portret van Tommaso Portinari c 1470), en Portret van Maria Portinari, (ca. 1470-72). De vroege Nederlandse schilder Jeroen Bosch zou zich in zijn drieluiken laten inspireren door deze vroege altaarstukken.
De uitvinding van nieuwe genres
De Noord-Europese Renaissance was verantwoordelijk voor de introductie van verschillende nieuwe genres die langdurige motieven in de westerse kunst zouden worden. Joachim Patinir was een pionier in de verheerlijking van het landschap in werken als Vlucht naar Egypte (1516-1517), een genre dat Bruegel verder ontwikkelde in werken als Winterlandschap met schaatsers en vogelval (1565). Bruegel ontwikkelde ook het genre van de weergave van het plattelandsleven in De dans van de boer (1568), een onderwerp dat hem de bijnaam “Bruegel van de boer” opleverde voor zijn nauwkeurige weergave van het dorpsleven. Albrecht Dürer’s Het grote stuk gras (1503) was bepalend voor de ontwikkeling van de stillevenschilderkunst. Hij was ook een pionier in het afbeelden van dieren, zoals te zien is in zijn aquarel Haas (1502), of zijn houtsnede De Neushoorn (1515).
Latere ontwikkelingen – Na de Noord-Europese Renaissance
De Noord-Europese Renaissance eindigde rond 1580, voornamelijk door het uitbreken van de Tachtigjarige Oorlog in 1568 toen de Lage Landen vochten voor onafhankelijkheid en godsdienstvrijheid van het Spaanse Habsburgse bewind. Men zou ook kunnen zeggen dat het hart van de beweging tot stilstand kwam toen Pieter Bruegel de Oude in 1569 overleed. De oorlog duurde tot 1648 en eindigde met de erkenning van België, Nederland en Luxemburg als onafhankelijke landen.
In de daaropvolgende Nederlandse Gouden Eeuw putten Rembrandt, Frans Hals, Jacob van Ruisdael en Johannes Vermeer uit de inspiratie, technieken en genres van de Noord-Europese Renaissance in zowel olieverfschilderijen als prentkunst.
Daarnaast heeft elke Noord-Europese Renaissance-kunstenaar een langdurige invloed uitgeoefend. Het werk van Matthias Grünewald beïnvloedde de expressionisten en neo-objectivisten zoals Otto Dix en George Grosz, maar ook Pablo Picasso en de surrealist Max Ernst. Jan van Eyck stond aan de basis van de werken van het prerafaëlisme, zoals het werk van Jheronimus Bosch dat was voor de surrealisten als Salvador Dalí en Joan Miró. De portretschilderkunst van Hans Holbein de Jonge beïnvloedde Anthony van Dyck, Peter Paul Rubens en de Britse portretschilderkunst vanaf de jaren 1700. Bruegels boerengenre lanceerde het schilderen van het dagelijks leven als een trend in de westerse kunst, die terug te vinden is in de daaropvolgende bewegingen van realisme (en de vele stromingen daarvan tot op de dag van vandaag), naturalisme, impressionisme en post-impressionisme, om er maar een paar te noemen.