Onderzoek

Het vroegst bekende praktische voorbeeld van polyfone muziek – een stuk koormuziek geschreven voor meer dan één partij – is gevonden in een manuscript van de British Library in Londen.

De inscriptie dateert vermoedelijk uit het begin van de 10e eeuw en is de toonzetting van een kort gezang opgedragen aan Bonifatius, de patroonheilige van Duitsland. Het is het vroegste praktische voorbeeld van een polyfoon muziekstuk – de term die wordt gegeven aan muziek die meer dan één onafhankelijke melodie combineert – dat ooit is ontdekt.

Geschreven met gebruikmaking van een vroege vorm van notatie die dateert van voor de uitvinding van de notenbalk, werd het geïnkt in de ruimte aan het eind van een manuscript van het Leven van Bisschop Maternianus van Reims.

Het stuk werd ontdekt door Giovanni Varelli, een promovendus aan het St John’s College van de Universiteit van Cambridge, terwijl hij stage liep in de British Library. Hij ontdekte het manuscript bij toeval, en werd getroffen door de ongewone vorm van de notatie. Varelli is gespecialiseerd in oude muzieknotatie, en realiseerde zich dat het uit twee vocale delen bestond, die elkaar aanvulden.

Polyfonie bepaalde het grootste deel van de Europese muziek tot aan de 20e eeuw, maar het is niet duidelijk wanneer het precies ontstond. Verhandelingen waarin de theoretische basis wordt gelegd voor muziek met twee onafhankelijke zangstemmen zijn bewaard gebleven uit de vroege Middeleeuwen, maar tot nu toe zijn de vroegst bekende voorbeelden van een praktisch stuk dat speciaal voor meer dan één stem is geschreven afkomstig uit een verzameling die bekend staat als The Winchester Troper, en die dateert uit het jaar 1000.

Varelli’s onderzoek suggereert dat de auteur van het nieuw gevonden stuk – een korte “antifoon” met een tweede stem die voor vocale begeleiding zorgt – rond het jaar 900 schreef.

Naast de ouderdom is het stuk ook belangrijk omdat het afwijkt van de conventie die in die tijd in verhandelingen was vastgelegd. Dit suggereert dat zelfs in dit embryonale stadium componisten experimenteerden met de vorm en de regels van de polyfonie overtraden, bijna op hetzelfde moment dat ze werden geschreven.

“Wat hier interessant is, is dat we kijken naar de geboorte van polyfone muziek en dat we niet zien wat we verwachtten,” zei Varelli.

“Gewoonlijk wordt polyfone muziek gezien als een muziek die zich heeft ontwikkeld vanuit een reeks vaste regels en een bijna mechanische praktijk. Dit verandert hoe we die ontwikkeling begrijpen, juist omdat degene die het schreef die regels overtrad. Het laat zien dat muziek in deze tijd in beweging en ontwikkeling was, de conventies waren minder regels die gevolgd moesten worden, dan een uitgangspunt van waaruit men nieuwe compositorische paden kon verkennen.”

Het stuk staat technisch bekend als een “organum”, een vroege vorm van polyfone muziek gebaseerd op plainsong, waarbij een begeleiding boven of onder de melodie werd gezongen.

Het feit dat het een vroeg voorbeeld van tweestemmige muziek was, was waarschijnlijk onopgemerkt gebleven omdat de auteur voor het polyfone stuk een zeer vroege vorm van muzieknotatie gebruikte, die voor de meeste moderne lezers niet te ontcijferen zou zijn geweest. “Toen ik probeerde de melodie uit te werken, realiseerde ik me dat de muziek die hierboven geschreven was, dezelfde was als de muziek die geschetst werd door de notatie die gebruikt werd voor het gezang en dat dit soort ‘schema’ dus een tweestemmig stuk was, gebaseerd op de antifoon voor St Bonifatius”, zei Varelli. “De gezangnotatie geeft in wezen de richting van de melodie aan en wanneer die omhoog of omlaag gaat, stemt de organumnotatie consequent overeen, waardoor ons ook de exacte intervallen voor het gezang worden gegeven.”

Wie de muziek heeft geschreven en uit welk klooster ze afkomstig is, blijft een mysterie, maar door nauwgezet speurwerk heeft Varelli de waarschijnlijke oorsprong kunnen vaststellen in een van een aantal kerkelijke centra in wat nu Noordwest-Duitsland is, ergens rond Paderborn of Düsseldorf.

Dit komt deels doordat het type gregoriaanse notatie – soms bekend als Oost-Paleofrankisch – in die tijd in Duitsland het meest werd gebruikt. Bovendien had een onbekende scribent bovenaan de bladzijde een Latijnse inscriptie toegevoegd die, vertaald, luidt: “

Dit vreemde commentaar, een verwijzing naar de heilige dag voor Maternianus, zinspeelt op het feit dat in tegenstelling tot de meeste kloosterhuizen, die Maternianus op 30 april vierden, een handvol gemeenschappen in Noordwest Duitsland dit op 1 december deden. In combinatie met de notatie zelf, maakt dit het waarschijnlijk dat degene die de muziek schreef in die regio gevestigd was.

“De muziek werd enige tijd na het schrijven van het leven van de hoofdheilige toegevoegd,” voegde Varelli toe. “De hoofdtekst is geschreven aan het begin van de 10e eeuw, en op basis daarvan kunnen we voorzichtig schatten dat deze toevoeging ergens in de eerste decennia van diezelfde eeuw is gemaakt”.

“De regels die hier werden toegepast legden de basis voor de regels die zich ontwikkelden en het grootste deel van de westerse muziekgeschiedenis voor de komende duizend jaar beheersten. Deze ontdekking laat zien hoe ze zich ontwikkelden, en hoe ze rond het jaar 900 in een constante staat van transformatie verkeerden.”

Nicolas Bell, conservator muziek bij de British Library, zei: “Dit is een opwindende ontdekking. Toen dit manuscript in de achttiende eeuw voor het eerst werd gecatalogiseerd, was niemand in staat om deze ongewone symbolen te begrijpen. We zijn verheugd dat Giovanni Varelli ze heeft kunnen ontcijferen en hun belang voor de muziekgeschiedenis heeft kunnen inzien.”

De video laat zien hoe het stuk wordt uitgevoerd door Quintin Beer (links) en John Clapham (rechts), beiden student muziek aan St John’s College, University of Cambridge.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *