Dictatuur
Mussolini’s onmiskenbare trots op zijn prestatie om (31 oktober 1922) de jongste premier in de Italiaanse geschiedenis te worden, was niet misplaatst. Hij was zeker geholpen door een gunstige combinatie van omstandigheden, zowel politiek als economisch; maar zijn opmerkelijke en plotselinge succes had ook iets te danken aan zijn eigen persoonlijkheid, aan aangeboren instinct en slimme berekening, aan scherpzinnig opportunisme, en aan zijn unieke gaven als opruier. Om aan te tonen dat hij niet alleen de leider van het fascisme was, maar ook het hoofd van een verenigd Italië, legde hij de koning een lijst van ministers voor, waarvan de meerderheid geen lid van zijn partij was. Hij maakte echter duidelijk dat hij van plan was met gezag te regeren. Hij verkreeg volledige dictatoriale bevoegdheden voor een jaar; en in dat jaar drukte hij een wet door die het de fascisten mogelijk maakte een meerderheid in het parlement te krijgen. De verkiezingen van 1924, hoewel ongetwijfeld frauduleus, verzekerden hem van zijn persoonlijke macht.
Veel Italianen, vooral uit de middenklasse, juichten zijn gezag toe. Ze hadden genoeg van stakingen en rellen, waren ontvankelijk voor de flamboyante technieken en middeleeuwse uitdossingen van het fascisme en bereid zich aan de dictatuur te onderwerpen, mits de nationale economie werd gestabiliseerd en hun land in zijn waardigheid werd hersteld. Mussolini leek hun de enige man die orde kon scheppen in de chaos. Weldra was er een soort orde hersteld en de fascisten begonnen met ambitieuze programma’s van openbare werken. De kosten van deze orde waren echter enorm. Het fragiele democratische systeem van Italië werd afgeschaft ten gunste van een eenpartijstaat. Oppositiepartijen, vakbonden en de vrije pers werden buiten de wet gesteld. De vrijheid van meningsuiting werd de kop ingedrukt. Een netwerk van spionnen en geheime politieagenten hield de bevolking in de gaten. Deze onderdrukking trof zowel gematigde liberalen en katholieken als socialisten. In 1924 ontvoerden en vermoordden Mussolini’s trawanten de socialistische afgevaardigde Giacomo Matteotti, die een van de meest effectieve critici van het fascisme in het parlement was geworden. De crisis rond Matteotti bracht Mussolini aan het wankelen, maar hij slaagde erin zijn greep op de macht te behouden.
Mussolini werd door publieke figuren over de hele wereld bejubeld als een genie en een superman. Zijn prestaties werden als weinig minder dan wonderbaarlijk beschouwd. Hij had zijn verdeelde en gedemoraliseerde land getransformeerd en nieuw leven ingeblazen; hij had zijn sociale hervormingen en openbare werken doorgevoerd zonder de steun van de industriëlen en landeigenaren te verliezen; hij was er zelfs in geslaagd om in het reine te komen met het pausdom. De werkelijkheid was echter veel minder rooskleurig dan de propaganda deed voorkomen. De sociale verdeeldheid bleef enorm, en er werd weinig gedaan aan de diepgewortelde structurele problemen van de Italiaanse staat en economie.
Mussolini had een held kunnen blijven tot aan zijn dood, ware het niet dat zijn harteloze xenofobie en arrogantie, zijn miskenning van de fundamentele behoeften van Italië en zijn dromen over het imperium hem ertoe hadden gebracht op zoek te gaan naar buitenlandse veroveringen. Zijn oog viel eerst op Ethiopië, dat Italië, na tien maanden van voorbereidingen, geruchten, dreigementen en aarzelingen, in oktober 1935 binnenviel. Er volgde een brutale campagne van koloniale verovering, waarbij de Italianen tonnen gasbommen op het Ethiopische volk lieten vallen. Europa sprak zijn afschuw uit, maar deed daarna niets meer. De Volkenbond legde sancties op, maar zorgde ervoor dat op de lijst van verboden exporten geen exporten stonden, zoals olie, die een Europese oorlog zouden kunnen uitlokken. Als de Liga oliesancties had opgelegd, zei Mussolini, zou hij zich binnen een week uit Ethiopië hebben moeten terugtrekken. Maar dat probleem deed zich niet voor, en op de avond van 9 mei 1936 kondigde hij aan een enorme, verwachtingsvolle menigte van ongeveer 400.000 mensen die schouder aan schouder rond de Piazza Venezia in Rome stonden, aan dat “in het 14e jaar van het fascistische tijdperk” een grote gebeurtenis was volbracht: Italië had zijn rijk. Dit moment markeerde waarschijnlijk het hoogtepunt van de publieke steun voor het regime.
Bibliotheek van het Congres, Washington, D.C. (Neg. nr. LC-USZ62-59754)
Italië had ook een nieuwe bondgenoot gevonden. Adolf Hitler, die zijn eigen keizerlijke ambities in Oostenrijk koesterde, had Mussolini’s Afrikaanse avontuur actief aangemoedigd, en onder Hitlers leiding was Duitsland het enige machtige land in West-Europa geweest dat zich niet tegen Mussolini had gekeerd. De weg lag nu open voor het Pact van Staal – een as Rome-Berlijn en een brutale alliantie tussen Hitler en Mussolini die hen beiden te gronde zou richten. In 1938 nam Mussolini’s regering, naar Duits voorbeeld, antisemitische wetten aan in Italië die joden in alle sectoren van het openbare en privé-leven discrimineerden en de weg vrijmaakten voor de deportatie van ongeveer 20% van de Italiaanse joden naar Duitse vernietigingskampen tijdens de oorlog.