Coup of 1921
Na eeuwen van wanbestuur door zijn vroegere heersers en de verwoestingen van de oorlog die door buitenlandse oorlogvoerende partijen op zijn grondgebied werd gevoerd van 1914 tot 1919, was Iran in 1921 aan de grond genageld, geruïneerd, en stond het op het punt uiteen te vallen. De laatste van de sjahs van de Qājār-dynastie, Aḥmad Sjah, was jong en onbekwaam, en het kabinet was zwak en corrupt. Patriottische en nationalistische elementen waren al lang verontwaardigd over de overheersing van Iran door buitenlandse mogendheden, met name Groot-Brittannië en Rusland, die beide grote commerciële en strategische belangen in het land hadden. Deze situatie bracht Reza Khan ertoe te besluiten een poging te ondernemen om een einde te maken aan de chaos door de macht over te nemen en een sterke regering te vormen, ondersteund door een doeltreffende en gedisciplineerde militaire macht. Hij nam een aantal jonge progressieve Iraanse elementen in dienst en kreeg ook enige aanmoediging van Britse diplomaten voor deze onderneming. Op 21 februari 1921 bezette hij Tehrān aan het hoofd van 1.200 man. Een jonge journalist, Sayyid Zia al-Din Tabatabaʾi, werd premier, terwijl Reza Khan het bevel over alle strijdkrachten op zich nam en enkele weken later tot minister van Oorlog werd benoemd.
Reza Khan koesterde het idee om de Iraanse natie te regenereren en haar op het pad van de vooruitgang te leiden. Velen hadden gedacht dat Reza Khan, die zij beschouwden als een onbedorven regimentsofficier, genoegen zou nemen met een hooggestemde titel en een erezwaard van de sjah. Maar hij was niet van plan opzij te stappen om een gemengde groep van onervaren maar oprechte idealisten en opportunisten met buitenlandse invloed het land te laten regeren. Zijn opmars naar de opperheerschappij verliep buitengewoon snel. Hij had een afschrikwekkend voorkomen, sprak weinig en maakte nooit zijn bedoelingen bekend. Hij toonde een groot politiek talent tegenover zijn tegenstanders, waardoor hij hen verdeelde en verzwakte. Hij begreep ook dat hij, om zijn uiteindelijke doel te bereiken, de volledige controle over een militaire macht moest hebben en dat daarvoor geld nodig was. Hij was in staat om belastingen te heffen, bouwde met de opbrengst het leger op en gebruikte het leger vervolgens om meer belastingen te innen, totdat hij uiteindelijk de controle over het hele land had verworven. Als oorlogsminister was hij de echte macht achter verschillende opeenvolgende premiers, tot hij in 1923 zelf premier werd.
De vorst, Aḥmad Shah, was ziek en onderging een langdurige kuur in Europa. Ondanks de smeekbeden van Reza Khan en de voorzitter van de Majles (het Iraanse parlement), weigerde de sjah naar Iran terug te keren. Reza Khan overwoog daarop een republiek uit te roepen, maar werd daarvan weerhouden door de sterke oppositie van de meerderheid van het volk tegen dit idee. In 1925 zette de Majles de afwezige vorst af en een grondwetgevende vergadering koos Reza Khan tot sjah, waarmee de soevereiniteit in handen kwam van de nieuwe Pahlavi-dynastie.