Betrekking tot andere verhalen
Het verhaal vertoont veel overeenkomsten met verhalen uit het klassieke Griekenland en Rome. De geleerde Graham Anderson heeft het verhaal vergeleken met een plaatselijke legende die door Pausanias is opgetekend en waarin elk jaar een maagdelijk meisje werd geofferd aan een kwaadaardige geest, gekleed in de huid van een wolf, die het meisje verkrachtte. Op een dag kwam de bokser Euthymos langs, doodde de geest en trouwde met het meisje dat als offer was gebracht. Er zijn ook verschillende verhalen van Griekse schrijvers over een vrouw met de naam Pyrrha (letterlijk “vuur”) en een man met een naam die “wolf” betekent. De Romeinse dichter Horatius zinspeelt op een verhaal waarin een mannelijk kind levend wordt gered uit de buik van Lamia, een ogress uit de klassieke mythologie.
De dialoog tussen de Grote Boze Wolf en Roodkapje heeft zijn analogieën met het Noorse Þrymskviða uit de Elder Edda; de reus Þrymr had Mjölnir, de hamer van Thor, gestolen en eiste Freyja als zijn bruid voor de terugkeer ervan. In plaats daarvan verkleedden de goden Thor als bruid en stuurden hem weg. Als de reuzen Thor’s onvrouwelijke ogen, eten en drinken opmerken, verklaart Loki dit als het feit dat Freyja niet heeft geslapen, gegeten of gedronken, uit verlangen naar de bruiloft. Er is ook een parallel getrokken met een andere Noorse mythe, namelijk de achtervolging en uiteindelijke moord op de zonnegodin door de wolf Sköll.
Een soortgelijk verhaal behoort ook tot de Noordafrikaanse traditie, namelijk in Kabylië, waar een aantal versies zijn opgetekend. Het thema van het kleine meisje dat haar (groot)vader in zijn hut bezoekt en herkend wordt aan het geluid van haar armbanden vormt het refrein van een bekend lied van de moderne zanger Idir, “A Vava Inouva”:
‘Ik smeek u, doe de deur voor me open, vader. Rinkel met uw armbanden, oh mijn dochter Ghriba. Ik ben bang voor het monster in het bos, vader. Ik ben ook bang, oh mijn dochter Ghriba.
Het thema van de razende wolf en van het schepsel dat ongedeerd uit zijn buik wordt bevrijd, komt ook voor in het Russische sprookje Peter en de Wolf en een ander sprookje van Grimm, De wolf en de zeven jonge kinderen, maar het algemene thema van herstel is minstens zo oud als het bijbelse verhaal Jona en de walvis. Het thema komt ook voor in het levensverhaal van de heilige Margaretha, waarin de heilige ongedeerd uit de buik van een draak tevoorschijn komt, en in het epos “The Red Path” van Jim C. Hines.
Een Taiwanees verhaal uit de 16e eeuw, bekend als Grandaunt Tiger vertoont een aantal opvallende gelijkenissen. Als de moeder van het meisje weggaat, komt de tijgerin naar het huis van het meisje en doet zich voor als hun tante, en vraagt of ze binnen mag komen. Het meisje zegt dat haar stem niet goed klinkt, dus probeert de tijgerin haar stem te vermommen. Dan zegt het meisje dat haar handen te ruw aanvoelen, dus probeert de tijgerin ze gladder te maken. Als de tijgerin eindelijk binnenkomt, eet ze de hand van de zus van het meisje op. Het meisje verzint een list om naar buiten te gaan en wat eten te halen voor haar tante. Tante Tijger, die het meisje wantrouwt, bindt een touw aan haar been. Het meisje bindt een emmer aan het touw om haar voor de gek te houden, maar groottante Tijger heeft dit door en achtervolgt haar, waarop ze in een boom klimt. Het meisje zegt tegen de tijgerin dat ze haar zal laten opeten, maar dat ze haar eerst wat fruit uit de boom wil voeren. De tijgerin komt dichterbij om het voedsel te eten, waarop het meisje kokend hete olie in haar keel giet, waardoor ze sterft.
Eerste versiesEdit
De oorsprong van het verhaal van Roodkapje kan worden herleid tot verschillende waarschijnlijke versies uit verschillende Europese landen van voor de 17e eeuw. Sommige van deze versies verschillen aanzienlijk van de huidige bekende, door Grimms geïnspireerde versie. Het werd verteld door Franse boeren in de 10e eeuw en opgetekend door de kathedrale schoolmeester Egbert van Luik. In Italië werd Roodkapje verteld door boeren in de veertiende eeuw, waar een aantal versies bestaan, waaronder La finta nonna (De valse grootmoeder), onder andere geschreven door Italo Calvino in de Italiaanse volksverhalenverzameling. Het wordt ook wel “Het verhaal van grootmoeder” genoemd. Het is ook mogelijk dat dit vroege verhaal wortels heeft in zeer vergelijkbare Oost-Aziatische verhalen (b.v. “Grootmoeder Tijger”).
Deze vroege varianten van het verhaal, verschillen op verschillende manieren van de thans bekende versie. De antagonist is niet altijd een wolf, maar soms een ‘bzou’ (weerwolf), waardoor deze verhalen relevant zijn voor de weerwolfprocessen (vergelijkbaar met heksenprocessen) van die tijd (b.v. het proces van Peter Stumpp). De wolf laat meestal het bloed en vlees van de grootmoeder achter voor het meisje, dat vervolgens onbewust haar eigen grootmoeder kannibaliseert. Verder is ook bekend dat de wolf haar vraagt haar kleren uit te trekken en in het vuur te gooien. In sommige versies eet de wolf het meisje op nadat ze met hem in bed is gekropen, en eindigt het verhaal daarmee. In andere versies doorziet ze zijn vermomming en probeert ze te ontsnappen, waarbij ze tegen haar “grootmoeder” klaagt dat ze moet poepen en dat ze dat niet in het bed wil doen. De wolf laat haar met tegenzin gaan, vastgebonden aan een touwtje zodat ze niet wegkomt. Het meisje gooit het touwtje echter over iets anders en rent weg. In deze verhalen ontsnapt ze zonder hulp van een mannetje of een ouder vrouwtje, maar gebruikt ze haar eigen sluwheid, of in sommige versies de hulp van een jongere jongen die ze toevallig tegen het lijf loopt. Soms, maar dat komt minder vaak voor, bestaat Roodkapje zelfs niet.
In andere vertellingen van het verhaal achtervolgt de wolf Roodkapje. Ze ontsnapt met de hulp van een paar wasvrouwen, die een laken over een rivier uitspreiden zodat ze kan ontsnappen. Wanneer de wolf Roodkapje volgt over de brug van het laken, wordt het laken losgelaten en verdrinkt de wolf in de rivier. En in een andere versie wordt de wolf in het vuur geduwd, terwijl hij het vlees van de grootmoeder klaarmaakt om door het meisje te worden opgegeten.
Charles PerraultEdit
De vroegst bekende gedrukte versie stond bekend als Le Petit Chaperon Rouge en vond wellicht zijn oorsprong in de 17e-eeuwse Franse folklore. Het werd opgenomen in de verzameling Verhalen en Verhalen van het Verleden met Moraal. Vertellingen van Moeder de Gans (Histoires et contes du temps passé, avec des moralités. Contes de ma mère l’Oye), in 1697, door Charles Perrault. Zoals de titel al aangeeft, is deze versie zowel meer sinister als meer openlijk gemoraliseerd dan de latere versies. De roodheid van de kap, die in veel interpretaties van het verhaal een symbolische betekenis heeft gekregen, was een detail dat door Perrault werd geïntroduceerd.
Het verhaal had als onderwerp een “aantrekkelijke, welopgevoede jongedame”, een dorpsmeisje dat werd misleid om een wolf die ze tegenkwam de informatie te geven die hij nodig had om het huis van haar grootmoeder met succes te vinden en de oude vrouw op te eten, en tegelijkertijd te voorkomen dat ze werd opgemerkt door houthakkers die in het nabijgelegen bos aan het werk waren. Daarna zette hij een val voor Roodkapje. Roodkapje wordt uiteindelijk gevraagd in het bed te klimmen voordat hij door de wolf wordt opgegeten, waar het verhaal eindigt. De wolf komt als overwinnaar uit de strijd en er is geen happy end.
Charles Perrault legde de ‘moraal’ aan het eind van het verhaal uit, zodat er geen twijfel meer bestaat over zijn bedoeling:
Uit dit verhaal leert men dat kinderen, vooral jonge meisjes, mooi, hoffelijk en welopgevoed, er verkeerd aan doen naar vreemden te luisteren, en dat het niet ongehoord is als de wolf daardoor van zijn avondmaal wordt voorzien. Ik zeg Wolf, want niet alle wolven zijn van dezelfde soort; er is een soort met een meegaand karakter – noch luidruchtig, noch hatelijk, noch boos, maar tam, gedienstig en zachtaardig, die de jonge meisjes in de straten volgt, zelfs tot in hun huizen. Helaas! Wie weet niet dat deze vriendelijke wolven van al deze schepselen het gevaarlijkst zijn!
Deze, naar men aanneemt oorspronkelijke versie van het sprookje is geschreven voor het Franse hof van koning Lodewijk XIV aan het eind van de zeventiende eeuw. Dit publiek, dat de koning vermaakte met extravagante feesten, zou vermoedelijk uit het verhaal de bedoelde betekenis halen.
De gebroeders GrimmEdit
In de 19e eeuw werden twee afzonderlijke Duitse versies naverteld aan Jacob Grimm en zijn jongere broer Wilhelm Grimm, bekend als de gebroeders Grimm, de eerste door Jeanette Hassenpflug (1791-1860) en de tweede door Marie Hassenpflug (1788-1856). De gebroeders maakten van de eerste versie de hoofdmoot van het verhaal en van de tweede een vervolg daarop. Het verhaal werd als Rotkäppchen opgenomen in de eerste uitgave van hun bundel Kinder- und Hausmärchen (1812) – KHM 26).
De eerdere delen van het verhaal komen zo sterk overeen met de variant van Perrault dat deze vrijwel zeker de bron van het verhaal is. Zij wijzigden echter het einde; in deze versie werden het meisje en haar grootmoeder gered door een jager die uit was op de huid van de wolf; dit einde is identiek aan dat in het sprookje “De wolf en de zeven jonge kinderen”, dat de bron lijkt te zijn. In het tweede deel vingen en doodden het meisje en haar grootmoeder een andere wolf, deze keer anticiperend op zijn bewegingen gebaseerd op hun ervaring met de vorige. Het meisje ging niet van het pad af toen de wolf tegen haar sprak, haar grootmoeder deed de deur op slot om hem buiten te houden, en toen de wolf op de loer lag, liet de grootmoeder Roodkapje een trog onder de schoorsteen zetten en die vullen met water waarin worstjes waren gekookt; de geur lokte de wolf naar beneden, en hij verdronk.
De gebroeders herzagen het verhaal verder in latere uitgaven en het bereikte de hierboven genoemde definitieve en bekendere versie in de uitgave van 1857 van hun werk. Het is opmerkelijk tammer dan de oudere verhalen die donkerdere thema’s bevatten.
Latere versiesEdit
Er zijn talloze auteurs die dit sprookje hebben herschreven of aangepast.
Andrew Lang nam een variant genaamd “The True History of Little Goldenhood” op in The Red Fairy Book (1890). Hij ontleende het aan het werk van Charles Marelles, in Contes of Charles Marelles. In deze versie wordt expliciet vermeld dat het verhaal al eerder verkeerd was verteld. Het meisje wordt gered, maar niet door de jager; wanneer de wolf haar probeert op te eten, wordt zijn mond verbrand door de gouden kap die zij draagt, en die betoverd is.
James N. Barker schreef een variatie op Roodkapje in 1827 als een verhaal van ongeveer 1000 woorden. Het werd later herdrukt in 1858 in een boek met verzamelde verhalen onder redactie van William E Burton, genaamd de Cyclopedia of Wit and Humor. De herdruk bevat ook een houtgravure van een geklede wolf op een gebogen knie die de hand van Roodkapje vasthoudt.
In de 20e eeuw leek de populariteit van het verhaal een sneeuwbaleffect te krijgen, met vele nieuwe versies die werden geschreven en geproduceerd, vooral in het kielzog van Freudiaanse analyse, deconstructie en feministische kritische theorie. (Zie “Modern gebruik en bewerkingen” hieronder.) Deze trend heeft ook geleid tot een aantal academische teksten over Roodkapje, waaronder werken van Alan Dundes en Jack Zipes.