Sociaal Darwinisme is een losse verzameling ideologieën die in de late jaren 1800 opkwamen en waarin Charles Darwin’s theorie van evolutie door natuurlijke selectie werd gebruikt om bepaalde politieke, sociale, of economische standpunten te rechtvaardigen. Sociaal-darwinisten geloven in “survival of the fittest” – het idee dat bepaalde mensen machtig worden in de samenleving omdat zij van nature beter zijn. Sociaal-darwinisme is in de afgelopen anderhalve eeuw op verschillende momenten gebruikt om imperialisme, racisme, eugenetica en sociale ongelijkheid te rechtvaardigen.
Evolutie en natuurlijke selectie
Volgens Darwins evolutietheorie zullen alleen de planten en dieren die het best aan hun omgeving zijn aangepast, overleven om zich voort te planten en hun genen aan de volgende generatie door te geven. Dieren en planten die slecht aan hun omgeving zijn aangepast, zullen niet overleven om zich voort te planten.
Charles Darwin publiceerde zijn opvattingen over natuurlijke selectie en de evolutietheorie in zijn invloedrijke boek On the Origin of Species uit 1859.
Darwins theorie van evolutie door natuurlijke selectie was een wetenschappelijke theorie die was gericht op het verklaren van zijn waarnemingen over biologische diversiteit en waarom verschillende soorten planten en dieren er verschillend uitzien.
Herbert Spencer
Maar in een poging zijn wetenschappelijke ideeën over te brengen op het Britse publiek, leende Darwin populaire concepten, waaronder “survival of the fittest,” van de socioloog Herbert Spencer en “struggle for existence” van de econoom Thomas Malthus, die eerder had geschreven over hoe menselijke samenlevingen in de loop der tijd evolueren.
Darwin gaf zelden commentaar op de sociale implicaties van zijn theorieën. Maar voor degenen die Spencer en Malthus volgden, leek Darwins theorie met wetenschap te bevestigen wat zij al geloofden dat waar was over de menselijke samenleving – dat de fitte mensen eigenschappen erfden zoals vlijt en het vermogen om rijkdom te vergaren, terwijl de ongeschikten van nature lui en dom waren.
Survival of the Fittest and Laissez-Faire Capitalism
Nadat Darwin zijn theorieën over biologische evolutie en natuurlijke selectie had gepubliceerd, trok Herbert Spencer nog meer parallellen tussen zijn economische theorieën en Darwins wetenschappelijke principes.
Spencer paste het idee van “survival of the fittest” toe op het zogenaamde laissez faire of ongebreidelde kapitalisme tijdens de Industriële Revolutie, waarin bedrijven mogen opereren met weinig regelgeving van de overheid.
In tegenstelling tot Darwin geloofde Spencer dat mensen aangeleerde kwaliteiten, zoals soberheid en moraliteit, genetisch kunnen doorgeven aan hun kinderen.
Spencer was tegen alle wetten die arbeiders, armen en degenen die hij als genetisch zwak beschouwde, hielpen. Zulke wetten zouden volgens hem tegen de evolutie van de beschaving ingaan door het uitsterven van de “ongeschikten” uit te stellen.
Een andere prominente sociaal-darwinist was de Amerikaanse econoom William Graham Sumner. Hij was een vroege tegenstander van de verzorgingsstaat. Hij zag individuele concurrentie om bezit en sociale status als een middel om de zwakken en immoreelen van de bevolking te elimineren.
Eugenetiek
Toen sociaal-darwinistische rationaliseringen van ongelijkheid aan het eind van de 19e eeuw aan populariteit wonnen, lanceerde de Britse geleerde Sir Francis Galton (een halfneef van Darwin) een nieuwe “wetenschap” gericht op het verbeteren van het menselijk ras door de samenleving te ontdoen van haar “ongewensten”. Hij noemde het eugenetica.
Galton stelde voor om de mensheid te verbeteren door de Britse elite te vermeerderen. Hij stelde dat sociale instellingen zoals welzijnszorg en psychiatrische inrichtingen inferieure mensen in staat stelden om op een hoger niveau te overleven en zich voort te planten dan hun superieure tegenhangers in de rijke klasse van Groot-Brittannië.
Galton’s ideeën hebben nooit echt voet aan de grond gekregen in zijn land, maar ze werden populair in Amerika, waar de concepten van eugenetica snel aan kracht wonnen.
Eugenetica werd een populaire sociale beweging in de Verenigde Staten die in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw een hoogtepunt bereikte. Boeken en films promootten eugenetica, terwijl lokale beurzen en tentoonstellingen overal in het land “fitter gezin” en “betere baby” wedstrijden hielden.
De eugenetica beweging in de Verenigde Staten richtte zich op het elimineren van ongewenste eigenschappen uit de bevolking. Voorstanders van de eugenetica redeneerden dat de beste manier om dit te doen was door te voorkomen dat “ongeschikte” individuen kinderen kregen.
Tijdens het eerste deel van de twintigste eeuw namen 32 Amerikaanse staten wetten aan die resulteerden in de gedwongen sterilisatie van meer dan 64.000 Amerikanen, waaronder immigranten, mensen van kleur, ongehuwde moeders en geesteszieken.
Nazi-Duitsland
Adolf Hitler, een van ’s werelds beruchtste eugenetisten, liet zich inspireren door de gedwongen sterilisaties in Californië van de “zwakzinnigen” bij het ontwerpen van het op rassen gebaseerde beleid van Nazi-Duitsland.
Hitler begon te lezen over eugenetica en sociaal-darwinisme toen hij gevangen zat na een mislukte couppoging in 1924 die bekend stond als de Bier Hall Putsch.
Hitler nam de sociaal-darwinistische kijk op survival of the fittest over. Hij geloofde dat het Duitse meesterras zwak was geworden door de invloed van niet-Ariërs in Duitsland. Voor Hitler hing het voortbestaan van het Duitse “Arische” ras af van zijn vermogen om de zuiverheid van zijn genenpool te handhaven.
De nazi’s richtten zich op bepaalde groepen of rassen die zij biologisch inferieur achtten om uit te roeien. Daartoe behoorden Joden, Roma (zigeuners), Polen, Sovjets, gehandicapten en homoseksuelen.
Tegen het einde van de Tweede Wereldoorlog waren sociaal-darwinistische en eugenetische theorieën in de Verenigde Staten en in grote delen van Europa uit de gratie geraakt – deels vanwege hun associaties met nazi-programma’s en propaganda, en omdat deze theorieën wetenschappelijk ongefundeerd waren.