Niet voor behandeling van chronische HBV-infectie; test op HBV voor aanvang van de therapie en volg patiënten met een co-infectie met HBV en HIV nauwgezet op gedurende enkele maanden na het staken van de behandeling (het staken van de therapie kan de HBV-infectie verergeren); indien nodig kan het starten van een anti-hepatitis B-therapie gerechtvaardigd zijn (vooral bij mensen met gevorderde leverziekte of cirrose). Risico op resistentie tegen geneesmiddelen bij gebruik voor PrEP bij ongediagnosticeerde HIV-1-infectie. Start niet met PrEP als er tekenen/symptomen van acute HIV-infectie zijn; gebruik een goedgekeurde test en bevestig negatieve status vóór de start, ten minste elke 3 maanden tijdens de therapie, en bij diagnose van andere soa’s. Geef patiënten voorlichting over veiliger seksgebruik. Stop de behandeling wanneer melkzuurverzuring of uitgesproken hepatotoxiciteit (bijv. hepatomegalie, steatose) optreedt. Controleer CrCl, serumcreatinine, serumfosfor (bij CKD-patiënten), urineglucose, urineproteïne vóór en tijdens de therapie bij alle patiënten. Voorgeschiedenis van pathologische fractuur of risicofactoren voor osteoporose of botverlies: controle van de botmineraaldichtheid (BMD) overwegen; calcium/vitamine D-supplement kan gunstig zijn. Zwangerschap. Zogende moeders: niet aanbevolen.