De meeste katholieken zijn opgegroeid in parochies waar de termen pastoor verwezen naar de priester die primair verantwoordelijk was voor de parochie, en hulppastoor of assistent- pastoor naar zijn assistenten. Soms werd zelfs de term curate gebruikt voor de assistent pastors, afgeleid van het Franse cur’e (wat betekent “iemand die de zorg of genezing van de zielen uitoefent”); in Frankrijk werd met cur’e eigenlijk de pastor aangeduid, terwijl in Engeland en Amerika met curate zijn assistenten werden aangeduid.
Sinds de uitgave van 1917 van het Wetboek van Canoniek Recht, en vooral sinds de afkondiging van het Wetboek van Canoniek Recht van 1983, zijn de gebruikte en steeds meer bekende technische termen pastor, parochiale vicaris, en administrator. (De volgende citaten zijn de specifieke canons uit het Wetboek van Canoniek Recht van 1983.)
Laten we eens kijken naar de betekenis van deze termen. De bisschop benoemt de pastoor als “de eigenlijke herder” van de parochie. (Het woord pastoor betekent in het Latijn “herder”.) De pastoor moet, in het besef dat hij zijn gezag moet uitoefenen als verlengstuk van de bisschop en naar het voorbeeld van Christus, de Goede Herder, zorg dragen voor de zielen van de gelovigen die aan hem zijn toevertrouwd. Hij moet zijn plichten vervullen om de gelovigen te onderwijzen, te heiligen en te besturen met de medewerking van de priesters, diakens en leken van zijn parochie. Deze plichten omvatten de prediking van het Woord van God in zijn geheel; het geven van catechetisch onderricht in de waarheden van het geloof in overeenstemming met het leergezag van de Kerk; het stimuleren van liefdadigheidswerk en het bevorderen van sociale rechtvaardigheid; het aanmoedigen van gebed in huis en parochie door goede devoties; het evangeliseren van hen die de praktijk van het geloof hebben verlaten of hen die het ware geloof niet belijden; en bovenal, het voeden van de gelovigen door de sacramenten, in het bijzonder door het veelvuldig ontvangen van de Heilige Eucharistie en de Boete. Bijzondere nadruk wordt gelegd op de verplichting van de pastoor om te zorgen voor de katholieke opvoeding van zijn volk, met name van kinderen en jonge volwassenen, en ervoor te zorgen dat de Allerheiligste Eucharistie het middelpunt van het parochieleven vormt (vgl. 528). In het algemeen moet een pastoor een priester zijn “die zich onderscheidt door zijn gezonde leer en onkreukbaarheid van zeden en begiftigd is met een ijver voor zielen en andere deugden” (521.2).
Wanneer een parochie “vacant” is, dat wil zeggen dat de pastoor met pensioen is gegaan, een andere taak heeft gekregen, of niet in staat is zijn taken als pastoor uit te oefenen, moet de bisschop zo spoedig mogelijk een parochiaal administrator benoemen. In het algemeen heeft een beheerder dezelfde taken en bevoegdheden als een pastoor; deze kunnen echter door de bisschop beperkt worden. De bisschop kan te zijner tijd besluiten om de beheerder als pastoor te benoemen. Het Wetboek van Canoniek Recht bepaalt: “Om het ambt van pastoor aan iemand toe te kennen, is het noodzakelijk dat zijn geschiktheid duidelijk blijkt uit een of andere door de diocesane bisschop vastgestelde methode, zelfs door middel van een examen” (521.3). Daarom moet de bisschop bij de benoeming van een pastoor in een vacante parochie een oordeel vellen dat gebaseerd is op zijn kennis van het karakter en de bekwaamheden van de priester, en op het advies van andere priesters en leken (524). Een interessante kanttekening hierbij: een bisschop kan te allen tijde een administrator overplaatsen of verwijderen; een pastoor heeft echter wel bepaalde rechten die beschermd worden door het canoniek recht en die enige “intriges” kunnen veroorzaken in de interacties met zijn bisschop.
Ten slotte worden parochiale vicarissen door de bisschop aangesteld om de pastoor bij te staan in de zorg voor de gelovigen. De Code van Canoniek Recht definieert het ambt als volgt: “Parochiale vicarissen zijn priesters die hun diensten in het pastoraat verlenen als medewerkers van de pastoor in gemeenschappelijke raad en streven met hem en ook onder zijn gezag” (545.1). Gezien de omvang van sommige parochies zijn parochiale vicarissen van essentieel belang om de pastoor te helpen bij het vervullen van zijn verplichtingen voor het geestelijk en wereldlijk welzijn van de parochie.
Terzijde: ik herinner me dat ik diaken was toen de nieuwe Code werd uitgevaardigd. Mijn klasgenoten en ik hadden de grootste lol met de nieuwe term “parochiale vicaris”. Een grapte: “We zullen nog steeds ‘Vadertje zal je doen’ zijn.” Een ander zei: “Noem het kapelaan, assistent, geassocieerd, of pastoor, het wordt nog steeds gespeld als s-l-a-v-e.”
Terwijl we nadenken over deze termen – pastoor, beheerder en pastoor – en hun “taakomschrijvingen”, zouden alle gelovigen elke dag voor hun pastoor moeten bidden, dat zij goede priesters mogen zijn die in hun leven Jezus weerspiegelen, de ware, eeuwige priester.