‘De grote operacomponisten hadden allen het vermogen gemeen om van hun librettisten te krijgen wat zij wilden. Schubert bezat deze gave niet.’ met de ogen knipperen, zijn gaven verkwisten aan een hopeloos project, zegt ons iets over zijn onschuld als toneelcomponist. Als er één ding is dat de grote operacomponisten allemaal gemeen hadden, van Mozart via Verdi tot Puccini en Strauss, dan was het wel het vermogen om van librettisten te krijgen wat ze wilden: een werkbare dramatische tekst die hun eigen persoonlijke visie op effectief muziektheater zou uitdragen.
Schubert bezat deze vaardigheid niet – in feite leek hij zich er niet van bewust dat het nodig was om die te cultiveren. Misschien was dat niet helemaal zijn fout. In 1822, het jaar waarin “Alfonso en Estrella” werd geschreven, had hij maar weinig modellen om op voort te bouwen. De Duitse opera had nog geen eigen identiteit ontwikkeld. Rossini was op het hoogtepunt van zijn roem, en de Italiaanse stijl domineerde heel Europa. Schubert nam verschillende Italiaanse technieken over, het duidelijkst het principe van de stretto finale, dat muzikale opwinding creëert door het tempo van een concertnummer aan het eind ervan plotseling te versnellen. Hij heeft zich deze of andere Italiaanse conventies echter nooit erg gemakkelijk eigen gemaakt, en de partituur is op zijn best wanneer Schubert zijn muzikale ideeën in zijn eigen rustige tempo kan ontwikkelen – en het is op deze momenten dat de dramatische beweging van zijn opera’s tot stilstand komt.
Opera is, misschien meer dan enige andere kunstvorm, in wezen een conservatief medium dat zijn kracht ontleent aan de beproefde en ware conventies die Schubert ontgingen. Mozart en Verdi hebben de conventionele formules van hun tijd in goud omgezet, en zelfs de aartshervormer Wagner, hoezeer hij zijn tijd ook oversteeg, kwam rechtstreeks uit een traditie die hem was aangereikt door Weber, Marschner, Meyerbeer, Auber en Rossini. Schubert werkte praktisch in een vacuüm en de buitenlandse modellen die hij voor zich had, pasten niet bij zijn temperament en maakten geen deel uit van zijn directe ervaring.
Een ander onconventioneel kenmerk van “Alfonso und Esterlla”, onconventioneel althans voor de Duitse opera van deze periode, is het ontbreken van gesproken dialogen. De partituur is doorgecomponeerd en zelfs de orkestraal begeleide recitatieven zijn vrij kort. Dit stelde Schubert voor extra problemen, die hij op zuiver muzikale wijze oplost door thematische uitwerking en tekstherhaling. De muzikale effecten die hij daarmee bereikt zijn vaak adembenemend mooi, maar ze vertragen vaak nog het verloop van de handeling op het toneel.
Dus hier is “Alfonso und Estrella”, glorieuze muziek en een onmogelijke opera. Als zodanig is hij het best te horen tijdens een concert, zoals afgelopen herfst in Detroit onder leiding van Antal Dorati, of ten volle te genieten op platen. Totdat het onvoorspelbare millennium aanbreekt waarin operagezelschappen volledig vrij zijn van financiële hoofdbrekens, is een podiumrevival door een groot operagezelschap onwaarschijnlijk en zou het waarschijnlijk bij voorbaat gedoemd zijn om te mislukken. De goedbedoelende mensen die de Met kastijden omdat ze “meretricious” werken als Massenets “Esclarmonde” of Cilea’s “Adriana Lecouvreur” nieuw leven inblazen, terwijl ze Schuberts opera’s verwaarlozen, zijn gewoon onrealistisch. Misschien dat de partituur van “Alfonso und die Operas, maar Massenet, Cilea en een groot aantal nog mindere componisten begrepen de eisen van het muzikale toneel en voldeden daaraan.