Hoe wordt de diagnose lupus gesteld?

Omdat lupus bij verschillende mensen uiteenlopende symptomen kan veroorzaken, kan het enige tijd duren voordat een arts daadwerkelijk de diagnose kan stellen. Vaak zal een arts zeggen dat er mogelijk sprake is van lupus, maar dat de huidige symptomen onvoldoende zijn om een definitieve diagnose te stellen. In dat geval zal hij/zij waarschijnlijk de symptomen, verschijnselen en laboratoriumtesten van de patiënt in de loop van de tijd nauwlettend in de gaten houden en hem/haar regelmatig op controle laten komen.

Een persoon kan niet op grond van een enkele bevinding worden gekwalificeerd als iemand die SLE heeft. In plaats daarvan heeft het American College of Rheumatology (ACR) bepaalde classificatie criteria opgesteld, en vier of meer van deze criteria moeten aanwezig zijn voor een classificatie van lupus. Hoewel deze criteria momenteel worden bijgewerkt, wordt aangenomen dat zij voor ongeveer 90% effectief zijn. De ACR-criteria omvatten malaria-uitslag; discoïde uitslag; lichtgevoeligheid (ontwikkeling van uitslag na blootstelling aan de zon); orale of nasale zweren; artritis van meerdere gewrichten; serositis: (ontsteking van de bekleding rond de longen of het hart); nieraandoeningen die worden aangegeven door eiwit of afzettingen in de urine; neurologische stoornissen zoals toevallen en psychose; en bloedstoornissen zoals hemolytische anemie, leukopenie, en lymfopenie. Andere veel voorkomende verschijnselen die niet in de classificatiecriteria zijn opgenomen, zijn haaruitval of haarbreuk, vooral rond het voorhoofd, en het fenomeen van Raynaud, een twee- of driekleurige verandering van de vingertoppen bij blootstelling aan koude.

Hoewel geen enkel symptoom iemand kwalificeert als iemand die lupus heeft, kunnen bepaalde klinische technieken worden gebruikt om de diagnose te verfijnen. Zo is een test op antinucleaire antilichamen (ANA’s) in het bloed waarschijnlijk het eerste hulpmiddel dat een arts zal gebruiken. Een positieve ANA-test betekent niet noodzakelijk dat iemand lupus heeft; in feite heeft één op de vijf normale vrouwen een positief ANA. Een negatieve ANA-test vermindert de verdenking echter aanzienlijk.

Ziekte-indices

Er bestaan andere reeksen criteria, bekend als ziekte-activiteitsindices, voor het monitoren van lupus. Met deze formulieren kan een arts die een patiënt onderzoekt, nagaan of de ziekte verbetert of verslechtert. Deze formulieren zijn onder meer de BILAG (British Isles Lupus Assessment Group Index), SLEDAI (Systemic Lupus Erythematosus Disease Activity Index), SLAM (Systemic Lupus Activity Measure), ECLAM (European Consensus Lupus Activity Measurement), en de Lupus Activity Index (LAI). Soms zullen deze indices geen tekenen van lupus laten zien, zelfs wanneer de patiënt zich slecht voelt. Dat komt omdat sommige problemen die bij lupus voorkomen, zoals chronische vermoeidheid en pijn, niet door de indices worden gevolgd. In plaats daarvan vertegenwoordigen deze symptomen een co-optredend probleem dat fibromyalgie wordt genoemd.

Andere soortgelijke aandoeningen

Omdat andere ziekten en aandoeningen op lupus lijken, kan het volgen van de classificatie in hoge mate bijdragen tot een nauwkeurige diagnose. Het ontbreken van vier van deze criteria sluit echter niet noodzakelijk de mogelijkheid van lupus uit. Wanneer een arts de diagnose SLE stelt, moet hij/zij de mogelijkheid uitsluiten van aandoeningen met vergelijkbare symptomen, waaronder reumatoïde artritis, systemische sclerose (sclerodermie), vasculitis, dermatomyositis en artritis veroorzaakt door een geneesmiddel of virus.

Bronnen

  • Salmon, Jane E., and Robert P. Kimberly. “Systemic Lupus Erythematosus.” Hospital for Special Surgery Manual of Rheumatology and Outpatient Orthopedic Disorders: Diagnosis and Therapy. 5e ed. Philadelphia: Lippincott Williams & Wilkins, 2006. 221-38.
  • Schur, Peter H. “General Symptomology.” The Clinical Management of Systemic Lupus Erythematosus. Ed. Peter H. Schur. 2nd ed. Philadelphia: Lippincott-Raven, 1996. 9-16.
  • Wallace, Daniel J. The Lupus Book: A Guide for Patients and Their Families. 3e ed. New York: Oxford University Press, 2005. 259.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *