Introductie uit de NIV Studiebijbel | Ga naar Ezechiël
Achtergrond
Ezekiel leefde in een tijd van internationale omwentelingen. Het Assyrische rijk dat ooit het Syrisch-Palestijnse gebied had veroverd en het noordelijke koninkrijk Israël had vernietigd (dat in 722-721 v. Chr. aan de Assyriërs ten prooi viel) begon af te brokkelen onder de slagen van een herlevend Babylon. In 612 viel de grote Assyrische stad Ninevé in handen van een gecombineerde macht van Babyloniërs en Meden. Drie jaar later trok Farao Neco II van Egypte naar het noorden om de Assyriërs te helpen en om te proberen de eeuwenoude invloed van Egypte over Kanaän en Aram (Syrië) weer te doen gelden. Bij Megiddo probeerde koning Josia van Juda, die misschien net als koning Hizkia een bondgenoot van Babylon was geweest, de Egyptische troepen te onderscheppen, maar hij werd verpletterd en verloor zijn leven in de strijd (zie 2Ki 23:29-30;2Ch 35:20-24).
Jehoahaz, een zoon van Josia, regeerde Juda slechts drie maanden, waarna Neco Jehoiakim, een andere zoon van Josia, als zijn koninklijke vazal in Jeruzalem installeerde (609 v. Chr.). In 605 overweldigden de Babyloniërs het Egyptische leger bij Carchemish (zie Jer 46:2), en drongen toen door naar het zuiden tot aan de vlakte van de Filistijnen. In datzelfde jaar werd Nebukadnezar op de Babylonische troon verheven en Jehoiakim schoof zijn trouw aan hem op. Toen enkele jaren later de Egyptische en Babylonische strijdkrachten elkaar ontmoetten in een patstelling, kwam Jojakim in opstand tegen zijn nieuwe overheerser.
Nebukadnezar reageerde spoedig door een troepenmacht op Jeruzalem af te sturen, die het in 597 v. Chr. onderwierp.c. Jojakims zoon Jojiachin en ongeveer 10.000 Joden (zie 2Ki 24:14), waaronder Ezechiël, werden verbannen naar Babylon, waar zij zich voegden bij degenen die in het “derde jaar” van Jojakim waren verbannen (zie Da 1:1 en noot). Nebukadnessar plaatste Jehoiachins oom, Zedekia, op de troon in Jeruzalem, maar binnen vijf of zes jaar kwam ook hij in opstand. De Babyloniërs belegerden Jeruzalem in 588, en in juli 586 werden de muren doorbroken en de stad geplunderd. Op 14 augustus 586 werden de stad en de tempel in brand gestoken.
Onder Nebukadnezar en zijn opvolgers beheerste Babylon het internationale toneel totdat het in 539 v. Chr. door Cyrus de Perziër werd verpletterd. De heerschappij van het huis van David kwam ten einde; het koninkrijk Juda hield op een onafhankelijke natie te zijn; Jeruzalem en de tempel van de Heer lagen in puin.
Auteur
Wat bekend is over Ezechiël is uitsluitend ontleend aan het boek dat zijn naam draagt. Hij behoorde tot de Joden die door Nebukadnezar in 597 v. Chr. naar Babylon werden verbannen, en daar onder de ballingen ontving hij zijn roeping om profeet te worden (zie 1:1-3). Hij was getrouwd (zie 24:15-18), woonde in een eigen huis (zie 3:24; 8:1) en had samen met zijn mede-ballingen, hoewel opgesloten in Babylonië, daar een betrekkelijk vrij bestaan.
Hij was van een priesterlijke familie (zie NIV tekstnoot bij 1:3) en kwam daarom in aanmerking om als priester te dienen. Als priester-profeet, geroepen om de ballingen te dienen (gescheiden van de tempel van de Heer met zijn symboliek, offers, priesterlijke bedieningen en aanbiddingsrituelen), had zijn boodschap veel te maken met de tempel (zie vooral hfdst. 8-11; 40-48) en zijn ceremoniën.
Ezechiël was duidelijk een man met een brede kennis, niet alleen van zijn eigen nationale tradities, maar ook van internationale zaken en geschiedenis. Zijn kennis van algemene culturele zaken, van scheepsbouw tot literatuur, is al even verbazingwekkend. Hij was begiftigd met een krachtig intellect en was in staat grote vraagstukken te doorgronden en in grootse en meeslepende beelden te behandelen. Zijn stijl is vaak afstandelijk, maar op sommige plaatsen ook hartstochtelijk en aards (zie hfdst. 16; 23).
Meer dan enig andere profeet (zelfs meer dan Hosea en Jeremia) was hij erop gericht zichzelf persoonlijk te betrekken bij het goddelijke woord door het uit te beelden in profetische symboliek.
Omvang, doel en samenvatting van de inhoud
Hoewel Ezechiël met zijn mede-ballingen in Babylon leefde, dwong zijn goddelijke roeping hem alle natuurlijke verwachtingen te onderdrukken die hij mocht hebben gehad van een spoedige terugkeer naar een onbeschadigd Jeruzalem. Gedurende de eerste zeven jaar van zijn ambtstermijn (593-586 v. Chr.) bracht hij trouw het strenge, hartverscheurende, hoopverwoestende woord van het goddelijke oordeel over aan zijn mede-Joden: Vanwege al haar zonden zou Jeruzalem ten onder gaan (zie hfdst. 1-24). Het feit dat Israël Gods verbondsvolk was en dat Jeruzalem de stad van zijn tempel was, zou hen niet spoedig uit de ballingschap bevrijden of voorkomen dat Jeruzalem verwoest zou worden (zie Jer. 29-30). De enige hoop die de profeet aan zijn toehoorders mocht geven, was die van een leven in vrede met zichzelf en met God tijdens hun ballingschap.
Nadat de Heer hem had meegedeeld dat Jeruzalem belegerd werd en zeker zou vallen (24:1-14), kreeg Ezechiël te horen dat zijn geliefde vrouw spoedig zou sterven. De vreugde van zijn ogen zou hem ontnomen worden, net zoals de tempel, de vreugde van Israëls ogen, haar zou ontnomen worden. Hij moest niet openlijk rouwen om zijn vrouw, als een teken aan zijn volk om niet openlijk te rouwen om Jeruzalem (24:15-27). Daarna werd hem opgedragen een reeks oordelen uit te spreken over de zeven volken Ammon, Moab, Edom, Filistië, Tyrus, Sidon en Egypte (hfdst. 25-32). De dag van Gods toorn zou spoedig aanbreken, maar niet alleen over Israël.
Nadat het nieuws was ontvangen dat Jeruzalem was gevallen, veranderde de boodschap van Ezechiël in het troostende woord van hoop van de Heer voor zijn volk – zij zouden opwekking, herstel en een glorieuze toekomst ervaren als het verloste en volmaakte koninkrijk van God in de wereld (hfdst.
Datum
Omdat het boek Ezechiël meer jaartallen bevat (zie grafiek, p. 1661) dan enig ander profetisch OT-boek, kunnen de profetieën met aanzienlijke precisie worden gedateerd. Bovendien levert de moderne wetenschap, gebruikmakend van archeologie (Babylonische annalen op spijkerschrift tafelen) en astronomie (nauwkeurige datering van verduisteringen waarnaar in oude archieven wordt verwezen), nauwkeurige moderne kalender equivalenten op.
Twaalf van de 13 data specificeren tijden waarop Ezechiël een goddelijke boodschap ontving. De andere is de datum van de komst van de boodschapper die de val van Jeruzalem meldde (33:21).
Na zijn roeping in juli 593 v. Chr. te hebben ontvangen, was Ezechiël 22 jaar actief; zijn laatst gedateerde orakel ontving hij in april 571 (zie 29:17). Als het “dertigste jaar” van 1:1 verwijst naar Ezechiëls leeftijd ten tijde van zijn roeping, dan overschreed zijn profetische carrière een normale priesterdienst met twee jaar (zie Nu 4:3). Zijn periode van activiteit valt samen met Jeruzalems donkerste uur, 7 jaar vóór de verwoesting van 586 en 15 jaar erna.
Thema’s
Het OT in het algemeen en de profeten in het bijzonder veronderstellen en onderwijzen Gods soevereiniteit over de hele schepping, over volkeren en naties en de loop van de geschiedenis. En nergens in de Bijbel komen Gods initiatief en controle duidelijker en doordringender tot uitdrukking dan in het boek Ezechiël. Vanaf het eerste hoofdstuk, waarin de overweldigende invasie van de goddelijke aanwezigheid in Ezechiëls wereld grafisch wordt beschreven, tot de laatste zin van Ezechiëls visioen (“de Heer is daar”) klinkt en weerklinkt Gods soevereiniteit in het boek.
Deze soevereine God heeft besloten dat Hij gekend en erkend zal worden. Ongeveer 65 keer de bijzin (of variaties) “Dan zullen zij weten dat Ik de Heer ben” getuigt van dat goddelijk verlangen en voornemen (zie noot bij 6:7). Over het geheel genomen leren de hfdst. 1-24 dat God geopenbaard zal worden door de val van Jeruzalem en de verwoesting van de tempel; de hfdst. 25-32 leren dat ook de volken God zullen kennen door zijn oordelen; en de hfdst. 33-48 beloven dat God gekend zal worden door het herstel en de geestelijke vernieuwing van Israël.
De totale soevereiniteit van God blijkt ook uit zijn mobiliteit. Hij is niet beperkt tot de tempel in Jeruzalem. Hij kan reageren op de zonde van zijn volk door zijn heiligdom in Israël te verlaten, en hij kan zich genadig neerbuigen door zijn verbannen kinderen in Babylon te bezoeken.
God is vrij om te oordelen, en hij is even vrij om genadig te zijn. Zijn strenge oordelen over Israël weerspiegelen uiteindelijk zijn genade. Hij staat de totale ontmanteling van Israëls politieke en religieuze leven toe, zodat haar hernieuwde leven en zijn aanwezigheid bij haar duidelijk zullen worden gezien als een geschenk van de Heer van het universum.
Daarnaast getuigt Ezechiëls status van “mensenzoon” als woordvoerder van God (zie noot bij 2:1) van de soevereine God die hem was opgedragen te dienen.
Literaire kenmerken
De drie grote profeten (Jesaja, Jeremia, Ezechiël) en Zefanja hebben allemaal dezelfde basisvolgorde van boodschappen: (1) orakels tegen Israël, (2) orakels tegen de volken, (3) troost voor Israël. In geen enkel ander boek is dit patroon duidelijker dan in Ezechiël (zie Schets).
Naast een heldere structuur is er in het boek Ezechiël ook sprake van symmetrie. Het visioen van de ontheiligde tempel die klaar is voor vernietiging (hfdst. 8-11) wordt in evenwicht gehouden door het visioen van de herstelde en gezuiverde tempel (hfdst. 40-48). De God die in woedende toorn wordt voorgesteld (hfdst. 1), blijkt ook een God van troost te zijn (“de Heer is daar”, 48:35). Ezechiëls oproep om een wachter te zijn die het goddelijk oordeel aankondigt (hfdst. 3) wordt in evenwicht gehouden door zijn oproep om een wachter te zijn die de nieuwe tijd aankondigt die zal volgen (hfdst. 33). Op één plaats (hfdst. 6) krijgen de bergen van Israël een profetische berisping, maar op een andere plaats (hfdst. 36) worden zij getroost.
Prophetische boeken zijn gewoonlijk grotendeels poëtisch, de profeten hebben blijkbaar gesproken in een fantasierijke en ritmische stijl. Het grootste deel van Ezechiël is echter proza, misschien vanwege zijn priesterlijke achtergrond. Zijn herhalingen hebben een onvergetelijk hamerend effect, en zijn priesterlijke oriëntatie komt ook tot uiting in een soort jurisprudentie van zinnen (vergelijk 3:19, “Indien gij de goddelozen waarschuwt . . .,” met Ex 21:2, “Indien gij een Hebreeuwse knecht koopt . . .”).
Het boek bevat vier grote visioenen (hfdst. 1-3; 8-11; 37:1-14; 40-48) en 12 symbolische handelingen (3:22-26; 4:1-3;4:4-8; 4:9-11; 4:12-14; 5:1-3; 12:1-16; 12:17-20; 21:6-7; 21:18-24; 24:15-24; 37:15-28). Vijf boodschappen zijn in de vorm van gelijkenissen (hfdst. 15-17; 19; 23).
Theologische betekenis
De andere profeten handelen grotendeels over Israëls afgoderij, over haar morele corruptie in openbare en privé-aangelegenheden, en over haar internationale intriges en bondgenootschappen waarop zij steunde in plaats van op de Heer. Zij kondigen Gods naderend oordeel aan over zijn opstandige natie, maar spreken ook over een toekomstige verlossing: een nieuwe uittocht, een nieuw verbond, een hersteld Jeruzalem, een herleefde Davidische dynastie, een wereldwijde erkenning van de Heer en zijn Messias en een paradijselijke vrede.
De contouren en de strekking van Ezechiëls boodschap zijn vergelijkbaar, maar hij richt zich op unieke wijze op Israël als het heilige volk van de heilige tempel, de heilige stad en het heilige land. Door haar eredienst te verontreinigen, had Israël zichzelf onrein gemaakt en had het tempel, stad en land verontreinigd. Van een dergelijke bezoedeling kon God zich alleen maar terugtrekken en zijn volk met nationale vernietiging oordelen.
Maar Gods trouw aan zijn verbond en zijn verlangen om te redden waren zo groot dat Hij zijn volk weer tot leven zou wekken, het met ontferming zou hoeden, het van al zijn bezoedeling zou reinigen, het opnieuw tot een volmaakte uitdrukking van zijn koninkrijk zou maken onder de hand van “David” (34:23-24), alle machten en krachten die tegen hem waren, zou overweldigen, zijn heerlijkheid onder de volken zou tentoonspreiden en de heerlijkheid van zijn aanwezigheid in de heilige stad zou herstellen.
Ezechiël geeft op krachtige wijze de grootsheid en heerlijkheid weer van Gods soevereine heerschappij (zie Thema’s) en van zijn heiligheid, die hij angstvallig bewaakt. Het theologische centrum van het boek is de ontvouwing van Gods verlossende bedoelingen in de geschiedenis van de wereld – vanaf de tijd waarin Hij zich moet terugtrekken van de bezoedeling van zijn verbondsvolk tot het hoogtepunt van zijn grootse verlossingsontwerp. De boodschap van Ezechiël, die uiteindelijk eschatologisch is, loopt vooruit – eist zelfs – op Gods toekomstige werken in de geschiedenis die door het NT worden verkondigd.
Outline
- Orakels van het oordeel over Israël (hfdst. 1-24)
- Ezechiëls inaugurele visioen (hfdst. 1-3)
- Ezechiëls inaugurele visioen (hfdst. 1-3)
- Ezechiëls inaugurele visioen (hfdst. 1-3)
- . 1-3)
- Overrompelende vertoning van de heerlijkheid van de Heer (hfdst. 1)
- Ezechiëls roeping om profeet te worden (2:1-3:15)
- Ezechiëls taak als wachter (3:16-21)
- Beperkingen op Ezechiëls profetische bediening (3:22-27)
- Ezechiëls symbolische belegering van Jeruzalem (hfdst. 4)
- Gods scheermes van het oordeel aan het werk (hfdst. 5)
Symbolische handelingen die de belegering van Jeruzalem uitbeelden (hfdst. 4-5)
- Ezechiëls inaugurele visioen (hfdst. 1-3)
- Doom voor de bergen van Israël (hfdst. 6)
- Orakels van het Goddelijke Oordeel (hfdst. 6-7)
Orakels van het Goddelijke Oordeel (hfdst. 6-7)
- Doom voor de bergen van Israël (hfdst. 6)
- Het einde is gekomen over het land (hfdst. 7)
- Ezechiëls inaugurele visioen (hfdst. 1-3)
- Bederf van de tempel en de gevolgen daarvan (hfdst. 8-11)
- Idolatrie in de tempel (hfdst. 8)
- Oordeel over de afgodendienaren (hfdst. 9)
- Gods heerlijkheid vertrekt uit de tempel (hfdst. 10)
- Gods zekere oordeel over Jeruzalem (hfdst. 11:1-14)
- Die in ballingschap zijn, zullen worden hersteld (hfdst. 11:15-21)
- Conclusie van het visioen (hfdst. 11:22-25)
Ezechiël symboliseert de ballingschap van Jeruzalem (hfdst. 12)
- De bagage van een balling (12:1-16)
- Ontzettend eten (12:17-20)
- De nabijheid van het oordeel (12:21-28)
- Ezechiëls inaugurele visioen (hfdst. 1-3)
- Orakels betreffende Gods oordeel over Juda (13:1-24:14)
- Veroordeling van de valse profeten (hfdst. 13)
- Veroordeling van de afgodendienaren (14:1-11)
- Geen bemiddelaars kunnen Gods oordeel terugdraaien (14:12-23)
- Jeruzalem vergeleken met een stuk verbrande wijnstok (hfdst. 15)
- Jeruzalem allegoriseerd als een overspelige vrouw (hfdst. 16)
- Allegorie van twee adelaars en een wijnstok (hfdst. 17)
- De ziel die zondigt zal sterven (hfdst. 18)
- Een klaagzang over de val van Jeruzalems koningen (hfdst. 19)
- Apostaat Israël gezuiverd en vernieuwd door het oordeel (20:1-44)
- Babylon, Gods zwaard des oordeels (20:45-21:32)
- De zonden waarvoor Jeruzalem geoordeeld wordt (hfdst. 22)
- Jeruzalem en Samaria allegoriseerd als overspelige zusters (hfdst. 23)
- De zonden waarvoor Jeruzalem geoordeeld wordt (hfdst. 22)
- Jeruzalem en Samaria allegoriseerd als overspelige zusters (hfdst. 23)
- Jeruzalem gekookt boven het vuur (24:1-14)
- De dood van Ezechiëls vrouw symboliseert Jeruzalems val (24:15-27)
Orakels van het oordeel tegen de volken (hfdst. 25-32)
- Een profetie tegen Ammon (25:1-7)
- Een profetie tegen Moab (25:8-11)
- Een profetie tegen Edom (25:12-14)
- Een Profetie tegen Filistia (25:15-17)
- Een Profetie tegen Tyrus (26:1-28:19)
- De vernietiging van Tyrus aangekondigd (hfdst. 26)
- Een klaagzang over Tyrus (hfdst. 27)
- Een profetie tegen de koning van Tyrus (28:1-19)
- Een profetie tegen Sidon (28:20-24)
(Voor Israël, een herstel, 28:25-26) - Een profetie tegen Egypte (hfdst. 29-32)
- Egypte een verdoemd monster (29:1-16)
- Egypte een betaling aan Nebukadnezar (29:17-21)
- Letekenen over Egypte (30:1-19)
- De armen van de farao worden gebroken (30:20-26)
- De farao een gevelde Libanon ceder (hfdst. 31)
- Klaagzang over de farao (32:1-16)
- De farao overgeleverd aan het dodenrijk (32:17-32)
- Herhaling van Ezechiëls roeping als wachter (33:1-20)
- Jeruzalems val gemeld en zijn overblijfsel veroordeeld (33:21-33)
- De Heer als Israëls Herder (hfdst. 34)
- Een profetie tegen Edom (hfdst. 35)
- Israëls volledige herstel aangekondigd (hfdst. 36)
- Israëls dorre beenderen herleven en de eenheid is hersteld (hfdst. 37)
- Israëls dorre beenderen weer tot leven gewekt (hfdst. 37:1-14)
- Wederom één natie onder één Koning (37:15-28)
- De grote strijd der eeuwen (hfdst. 38-39)
- De nieuwe orde voor gezuiverd Israël (hfdst. 40-48)
- Het tempelgebied hersteld (40:1-47)
- De nieuwe tempel (40:48-42:20)
- Gods heerlijkheid keert terug in de tempel (43:1-12)
- Herstel van het grote altaar (43:13-27)
- Herstel van het priesterschap (hfdst. 44)
- Herstel van de theocratische orde (hfdst. 45-46)
- De rivier van leven vanuit de tempel (47:1-12)
- De grenzen van het land (47:13-23)
- De verdeling van het land (48:1-29)
- De twaalf poorten van de nieuwe stad (48:30-35)