Het skelet van uw baby is geleidelijk veranderd van zacht kraakbeen in bot, een proces dat ossificatie wordt genoemd (zie U bent 37 weken en 4 dagen). Dit proces begint in het midden van elk bot en breidt zich naar buiten uit. Tegen het einde van de zwangerschap is de verbening voltooid over de hele lengte van elk bot, maar de uiteinden van de lange botten en de toppen van de botten in de vingers en tenen blijven kraakbeen. Dit is nodig om latere botgroei mogelijk te maken als het kind zich ontwikkelt.
De botten in het bovenste deel van de schedel zijn iets anders en ontwikkelen zich uit membraanachtige structuren in plaats van uit kraakbeen. Deze vergroeien pas enkele jaren na de geboorte volledig en blijven van elkaar gescheiden door bindweefsel. Dit bindweefsel vormt gebieden die hechtingen worden genoemd en waar meer dan twee botten elkaar raken, bredere ruimten die fontanellen worden genoemd. Hun functie is ruimte te laten voor beweging of “kneden” tussen de schedelbeenderen waardoor het hoofd gemakkelijker in het bekken kan zakken tijdens de bevalling. Het zijn ook deze hechtlijnen en fontanellen die uw arts helpen de positie van het hoofdje van uw baby tijdens de bevalling te bepalen.
Na de bevalling zult u merken dat de vorm van het hoofdje van uw baby vaak langgerekt is, maar dit verandert snel als de botten weer op hun gebruikelijke plaats komen te liggen.