Domicilie, in het recht, is de woonplaats van een persoon zoals deze is gedefinieerd met het oog op rechterlijke bevoegdheid en overheidslasten en -voordelen. Bepaalde aspecten van het juridisch bestaan van een persoon hangen niet af van de staat waarin hij zich op een bepaald moment bevindt, maar worden beheerst door een persoonlijk recht dat hem te allen tijde volgt. In de Anglo-Amerikaanse landen die het gewoonterecht toepassen, is het persoonlijk recht dat van de woonplaats; in de landen van het burgerlijk recht (bijvoorbeeld in Europa en Latijns-Amerika) is het vaak dat van de nationaliteit of van de gewone verblijfplaats.
De plaats waar een persoon zijn woonplaats heeft, is gerechtelijk bevoegd (d.w.z. dat een zaak tegen hem voor de rechter van die plaats kan worden gebracht, ook al bevindt hij zich buiten de grenzen van die plaats op het moment dat hij wordt gedagvaard). Wat de lasten en voordelen voor de overheid betreft, kan alleen de woonplaats van een persoon een successiebelasting heffen op al zijn onroerende goederen. Het recht van iemands woonplaats bepaalt de geldigheid van zijn testament met betrekking tot persoonlijke goederen of bepaalt hoe deze goederen worden verdeeld indien hij zonder testament overlijdt. De wet van iemands woonplaats kan ook een rol spelen bij het bepalen van de wettigheid van iemands geboorte en de geldigheid van zijn huwelijk.
Het is een fundamenteel beginsel in het westerse recht dat iedere persoon te allen tijde een woonplaats moet hebben. Een domicilie gaat pas verloren wanneer een ander domicilie is verkregen, en een persoon kan niet meer dan één domicilie tegelijk hebben voor hetzelfde doel. In het algemeen zijn er drie soorten domicilie: het oorspronkelijke domicilie, het gekozen domicilie en het domicilie van rechtswege.
Bij de geboorte verwerft iemand een oorspronkelijk domicilie, bijna altijd dat van zijn vader. Als de vader is overleden of als een kind buitenechtelijk wordt geboren, is de woonplaats die van zijn moeder. De meeste personen hebben een gekozen woonplaats, die gewoonlijk wordt vastgesteld door vrijwillige fysieke aanwezigheid op de plaats waar de woonplaats wordt opgeëist; aanwezigheid onder dwang (bijv. gevangenschap) is meestal niet voldoende. Indien een persoon een plaats als zijn woonplaats opeist maar er niet verblijft, moet hij bewijzen dat het zijn bedoeling is van die plaats een woning te maken. Personen die niet de wettelijke bevoegdheid hebben om zelf een woonplaats te verwerven, hebben van rechtswege een woonplaats. Het eerste voorbeeld zijn minderjarige kinderen, wier verblijfplaats gewoonlijk die van de vader is. Van oudsher was de woonplaats van een getrouwde vrouw die van haar echtgenoot zolang zij met hem samenwoonde.
Complicaties ontstaan omdat in statuten zelden het woord domicilie wordt gebruikt, maar in plaats daarvan wordt verwezen naar woonplaats (of, in sommige statuten, verblijfplaats). In een dergelijke context heeft “woonplaats” meestal dezelfde betekenis als “domicilie”, maar soms kan het ook iets anders betekenen, zoals een vaste fysieke band met de staat zonder de vereiste geesteshouding te hebben dat men van plan is er te gaan wonen. Soms betekent “woonplaats” iets meer dan “domicilie”, namelijk een woonplaats op een bepaalde plaats plus de fysieke aanwezigheid aldaar gedurende een bepaalde periode. Wanneer verblijfplaats in een wet wordt gebruikt, betekent dit een veel nauwere band met een staat dan louter fysieke aanwezigheid aldaar. Evenals in het geval van de woonplaats gaat een eenmaal verworven woonplaats niet verloren door een tijdelijke afwezigheid uit de staat. In tegenstelling tot de woonplaats kan een persoon meer dan één verblijfplaats tegelijk hebben.