De meeste vliegtuigen zijn uitgerust met een standaardset vlieginstrumenten die de piloot informatie geven over de stand van het vliegtuig, de luchtsnelheid en de hoogte.
T-opstellingEdit
De meeste Amerikaanse vliegtuigen die sinds de jaren veertig zijn gebouwd, hebben vlieginstrumenten die in een gestandaardiseerd patroon zijn gerangschikt dat de “T”-opstelling wordt genoemd. De standaanwijzer bevindt zich in het midden bovenaan, de luchtsnelheid links, de hoogtemeter rechts en de koersaanwijzer onder de standaanwijzer. De andere twee, de bocht-coördinator en de verticale snelheid, bevinden zich gewoonlijk onder de luchtsnelheid en de hoogtemeter, maar hebben meer speelruimte bij de plaatsing. Het magnetisch kompas bevindt zich boven het instrumentenpaneel, vaak op de middenstijl van de voorruit. In nieuwere vliegtuigen met glazen cockpitinstrumenten is de indeling van de displays conform de basis T-opstelling.
Vroege geschiedenisEdit
In 1929, Jimmy Doolittle de eerste piloot die een vliegtuig liet opstijgen, vliegen en landen met alleen de instrumenten, zonder zicht buiten de cockpit. In 1937 koos de Britse Royal Air Force (RAF) een set van zes essentiële vlieginstrumenten die gedurende de volgende 20 jaar het standaardpaneel zouden blijven voor het vliegen in instrumentweersomstandigheden (IMC). Dit waren:
- hoogtemeter (voet)
- luchtsnelheidsindicator (knopen)
- bocht- en bankindicator (bochtrichting en coördinatie)
- verticale snelheidsindicator (voet per minuut)
- richtingsgyro/koersaanwijzer (graden)
kunstmatige horizon (standaanwijzing)
Deze paneelindeling werd ingebouwd in alle RAF-vliegtuigen die vanaf 1938 volgens officiële specificatie werden gebouwd, zoals de Miles Master, Hawker Hurricane, Supermarine Spitfire, en 4-motorige Avro Lancaster en Handley Page Halifax zware bommenwerpers, maar niet de vroegere lichte eenmotorige Tiger Moth trainer, en minimaliseerde de type-conversie moeilijkheden geassocieerd met blind vliegen, omdat een piloot getraind op een vliegtuig snel gewend kon raken aan een ander als de instrumenten identiek waren.
Deze basis-zes-set, ook wel “six-pack” genoemd, werd ook door de commerciële luchtvaart overgenomen. Na de Tweede Wereldoorlog werd de opstelling gewijzigd in: (bovenste rij) luchtsnelheid, kunstmatige horizon, hoogtemeter, (onderste rij) bocht- en bankaanwijzer, koersaanwijzer, verticale snelheid.
Verdere ontwikkelingEdit
Van de oude basis zes instrumenten is de bocht- en bankaanwijzer thans verouderd. Het instrument was wel opgenomen, maar was van weinig nut in de eerste generatie straalvliegtuigen. Het werd uit veel vliegtuigen verwijderd voordat glazen cockpits beschikbaar kwamen. Met een verbeterde kunstmatige horizon, inclusief gyroscopen en flight directors, werden de bocht- en dwarshellingsaanwijzer overbodig, behalve bij het uitvoeren van bepaalde soorten stuntvliegen (die om te beginnen niet opzettelijk in IMC zouden worden uitgevoerd). Maar de andere vijf vlieginstrumenten, soms bekend als “de grote vijf”, zijn nog steeds in alle cockpits aanwezig. De manier waarop ze worden weergegeven is echter in de loop der tijd veranderd. In glazen cockpits worden de vlieginstrumenten weergegeven op monitoren. De weergave gebeurt echter niet met getallen, maar als afbeeldingen van analoge instrumenten. De kunstmatige horizon krijgt een centrale plaats in de monitor, met vlak daaronder een koersindicator (gewoonlijk wordt deze alleen als onderdeel van het kompas weergegeven). De aangegeven luchtsnelheid, hoogtemeter en verticale snelheidsindicator worden weergegeven als kolommen met de aangegeven luchtsnelheid links van de horizon en de hoogtemeter en de verticale snelheid rechts in hetzelfde patroon als in de meeste oudere stijl “klokcockpits”.
Verschillende betekenis en enkele andere instrumentatieEdit
Bij goed weer kan een piloot vliegen door uit het raam te kijken. Bij bewolkt weer of ’s nachts is echter ten minste één gyroscopisch instrument nodig om het vliegtuig te oriënteren, namelijk een kunstmatige horizon, een bocht- en slipaanwijzer of een gyrokompas.
De verticale snelheidsmeter, of VSI, is meer een “goede hulp” dan absoluut noodzakelijk. In straalvliegtuigen geeft hij de verticale snelheid in duizenden voet per minuut aan, meestal in het bereik -6 tot +6. Het gyrokompas kan worden gebruikt voor navigatie, maar het is inderdaad ook een vluchtinstrument. Het is nodig om de koers te regelen, zodat deze gelijk is aan de koers van de landingsbaan. Indicated airspeed, of IAS, is het op één na belangrijkste instrument en geeft de luchtsnelheid zeer nauwkeurig aan in het bereik van 45 tot 250 kn (83 tot 463 km/h). Op grotere hoogte wordt in plaats daarvan een MACH-meter gebruikt, om te voorkomen dat het vliegtuig te snel vliegt. Op sommige vliegtuigen bestaat een instrument dat ware luchtsnelheid, of TAS, wordt genoemd. TAS geeft de luchtsnelheid in knopen aan in het bereik vanaf 200 kn (370 km/h) en hoger (het is net als de Mach-meter: niet echt een vluchtinstrument). De hoogtemeter geeft de hoogte in voet aan, maar moet worden gecorrigeerd naar de plaatselijke luchtdruk op de luchthaven van landing. De hoogtemeter kan zo worden afgesteld dat hij op de landingsbaan een hoogte van nul voet aangeeft, maar veel gebruikelijker is het om de hoogtemeter zo af te stellen dat hij de werkelijke hoogte aangeeft als het vliegtuig geland is. In het laatste geval moeten piloten de hoogte van de landingsbaan in gedachten houden. Een radiohoogtemeter (die de hoogte boven de grond aangeeft als deze lager is dan ongeveer 2.000-2.500 ft (610-760 m) is echter al tientallen jaren standaard. Dit instrument behoort echter niet tot de “grote vijf”, maar moet toch worden beschouwd als een vlieginstrument.